Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


maandag 11 maart 2019

Toekomst, soms is het er al

Welja, dat moet je maar doen!, hoor ik u al zeggen. Zo bij het begin van de 40dagentijd, op weg gaande naar het feest van de opstanding, kom je met zó'n verhaal aan! Zo'n verhaal over een opwekking uit de dood. (Johannes 11: 17-44)
Is dat nou wel slim om met zoiets ongewoons aan te komen?!

Ja, oké; het líjkt iets moeilijks; is het ook wel. Maar het is tegelijkertijd iets heel essentieels. En d'r valt ook zeker iets moois over te vertellen. Iets wat ons beslist zal raken.

Zo'n verhaal van opwekking-uit-de-dood lijkt iets van vroeger, iets van ver weg. Maar het is ook dichtbij te halen. Dichtbij in de tijd en dichtbij in onze wereld.

Eerst even naar het verhaal.
Het Johannesevangelie is geschreven na de verwoesting van Jeruzalem. Velen van de ‘stammen-Israels’ zijn verstrooid, ontredderd, en ze voelen zich aan de gojim, aan de overheersers uitgeleverd, aan hen die zonder Israels God menen te kunnen. En angstig vragen ze zich af hoe de toekomst er uit zal zien. Zal er nog wel toekomst zijn? Is God daar nog wel bij? En: Wat kunnen we hier nu van leren?

Het verhaal van Lazarus laat ons een ándere werkelijkheid zien.
De mensen ménen dat de werkelijkheid zó is dat die steeds maar uitloopt op de dood. Zelfs de Sadduceeën, een deel van de priesters in Jeruzalem, zijn die mening toegedaan.
Maar er is discussie. De Farizeeën zeggen, met een beroep op de profeet Ezechiël, dat er op-standing uit de doden zal zijn. Bij God ís er een ándere werkelijkheid mogelijk!
Ja, het horen van het Woord van God brengt doden tot leven.

En nu vertelt Johannes het verhaal dat Jezus Lazarus uit de dood opwekt.
Het is een indrukwekkend verhaal. Indrukwekkend, omdat zo levensecht wordt beschreven hoe Jezus zijn vriend losmaakt uit het graf.
Terwijl iedereen denkt dat het afgelopen is met Lazarus, en er van overtuigd is dat het graf voor altijd is gesloten, breekt Jezus dat graf juist ópen. Dan kan Lazarus voorgoed de windsels die hem beknelden achter zich laten. Hij leeft.

Wat hoort het volk, wat horen de stammen, met dit verhaal?
Dat zij tóch toekomst hebben, dwars door de ondergang heen; dankzij messias Jezus.
Want Híj is degene door wie Góds Woord te horen is.
Bij God loopt namelijk de werkelijkheid uit op Zijn heerlijkheid. En Jezus maakt dat zichtbaar: Hij roept Lazarus uit het graf en deze kómt naar buiten.

Je zóu zeggen: Nee, wij mensen redden het niet. Dat zie je ook nu wel weer! Wat wij-mensen toch niet allemaal doodmaken!
En wat we vervólgens doen om -voor de neus van een ander weg- te hamsteren!
    Wij kunnen soms het gevoel hebben dat iets nooit meer goed komt. En zo gek ís dat niet, want een mens kan soms heel wat voor z'n kiezen krijgen. De hoop verliezen. Het gevoel krijgen dat verdriet nooit meer overgaat. Of angst niet. Of eenzaamheid niet. Het gevoel krijgen dat we met z'n allen nooit verder zullen komen. Dat armoede en onrecht nooit zullen verdwijnen.
We hébben niet van nature een eeuwige kern of ingeschapen goddelijke vonk. Nee, daar heb-ben de Sadduceeën wellicht gelijk in. We redden het niet -uit onszelf.
De toekomst ís niet maakbaar. Dat laat ónze tijd toch óok zien! Vrede, en behoud van de schepping, en gerechtigheid, lijken we niet te kunnen bewerkstelligen.

En tóch menen we -op een ander vlak- wél onze toekomst helemaal naar onze eigen hand te kunnen inrichten. De welvaart bij ons is gigantisch gegroeid, ondanks crisis, en we kunnen ons er inmiddels al van verzekeren dat onze rijkdommen ons niet meer zullen worden ontnomen.
Het kan alleen nog maar verder groeien. De toekomst is rooskleurig.
Hoewel, een beetje bang zijn we wel, en een beetje aarzeling voelen we toch ook wel. Want we weten niet helemáal zeker of onze rijkdom niet groeit doordat aan ánderen kansen worden onthouden.
Het líjkt zo dat we wél ons leven in eigen hand hebben. Maar we wéten, we beseffen dat we tekort schieten. En dáar zijn we ongelukkig.
En dáar is het dat we Gods Woord zouden kunnen horen.
Willen we het horen? Verlángen we te horen van een Rijk van Gerechtigheid? Toekomst voor ons allen?!

Jezus laat dus zien dát er zo'n toekomst ís. Zo'n toekomst zou wél mogelijk zijn.
En daartoe moeten we wakker geschud worden.
Daartoe moeten we uit ónze dood worden opgewekt. Net als al diegenen die menen dat dood dood is.
Net als diegenen die het al opgegeven hebben, die Lazarus al afgeschreven hebben.

De evangelist Johannes geeft met het verhaal van de opwekking van Lazarus de Paaservaring door van de Gemeente van de Opgestane Heer. 'God helpt', ook wanneer de dood het laatste woord schijnt te hebben.
'Wij weten dat we overgegaan zijn uit de dood in het leven'. God héeft daarbij geholpen. God zál daar bij helpen.
En dát is het wat we goed moeten horen. Niet ‘door onszelf-alleen’ is er toekomst voor de wereld, maar door 'God-met-ons', door Jeshua, Jezus-met-ons.
Zoals hijzelf zegt: 'Ik ben de opstanding, en het leven'. Jezus is de 'belichaming' van Gods weg ten leven.

Marta gelooft -net als de Farizeeën- in opstanding 'ten jongsten dage', ergens in de toekomst. Maar Johannes laat dus met dit verhaal zien dat God door Jezus 'opstanding-nu' bedoelt.
Jezus ís de opstanding.

Lazarus' ziekte was niet ‘ten dode’, maar ‘tot Gods heerlijkheid’. Door de opwekking van Lazarus kon Jezus Gods Koninkrijk laten zien. Zeer nabij.
Het Koninkrijk dat niet van deze wereld is, maar waar we wél naar verlangen. Iedereen zal het daar goed hebben, niemand heeft er honger, niemand wordt er afgeschreven, doodverklaard.
En, wat we dus ook mogen begrijpen: Soms ís het er al.
Het ís er al wanneer er zo'n wondertje gebeurt, wanneer mensen opstaan uit de dood, geïnspireerd door Jezus.

De laatste woorden van het verhaal zijn heel bijzonder: ‘Maak hem los’.
Het lijkt zo iets kleins. Drie woorden maar. We kunnen er gemakkelijk aan voorbij lezen. Maar ze zijn verrassend belangrijk.
Jézus doet iets, om te bevrijden, hij roept;
Lazarus doet zélf iets, hij komt in beweging;
en óok alle omstanders moeten iets doen. Allemaal moeten we iets bijdragen: Maak hem los.

En dan ís het er: Gods heerlijkheid.

Als wij de banden los maken. als wij de banden om zijn gezicht los maken; dan kunnen we zien; elkaar.

Wij wórden losgemaakt, en wij máken los.

Het gebeurde b.v. al weer jaren geleden in El Salvador, Midden Amerika. Nadat bisschop Romero door de soldaten vermoord was.
Deze bisschop was opgekomen voor rechtvaardigheid, tegen het militaire regime, voor zijn arme parochianen. De militairen vermoordden hem, om van hem af te zijn. Maar, er wordt verteld dat -op gegeven momenten, wanneer de mensen in de kerk de namen gedenken van hun ‘rechtvaardigen’- dat bij het klinken van de namen de mensen in grote saamhorigheid de hand opsteken en zeggen: ‘Presente’. Aanwezig. Hij, de rechtvaardige bisschop Romero, hij ís er. Hij is onder ons. Hij is niet dood. Dat hadden ze gedacht! Rechtvaardigheid ís niet uit te schakelen. Hij leeft voort.

En zo zijn er meer mensen wiens namen genoemd blijven worden, wiens leven voortgezet wordt, nageleefd wordt. In éen adem met Jezus' naam en Jezus' leven. Omdat ze ons iets van Jezus laten zien, omdat ze ons iets van God laten zien.

Zo ook de man die in India vastte voor gerechtigheid, Mahadma Ghandi. (Vasten, wat we ook in de komende Veertigdagentijd op weg naar Pasen kunnen doen. Om ons te bezinnen.)
Zo ook de man die in Zuid Afrika de gevangenis heeft uitgehouden en uiteindelijk het systeem van de apartheid heeft overwonnen, Nelson Mandela.
Zo ook ds. Martin Luther King in de Ver. Staten die de mensen hoop gaf door zijn droom. De droom die nog altijd voortklinkt. 'I have a dream'. Ik heb een droom.

Ik heb een droom dat eens iedere discriminatie zal zijn verdwenen; dat angst niet meer zal hoeven zijn; dat hatelijke opmerkingen veranderen in een hartelijk gesprek; dat vooroordelen omgebogen worden in ‘het-voor-elkaar-opnemen’; dat Gods liefde niet alleen gesproken wordt, maar bovenal gedaan. Dat we samen werken aan en in een rechtvaardige economie, waar niet de rijkdom steeds groter wordt ten koste van velen in armoede, waar mensen met genoegen werken, samen werken aan Gods komend rijk.

Dit is onze hoop, dit is ons geloof, waardoor wij willen blijven werken aan het nieuwe Je-ruzalem, een thuis voor alle volken.
Soms ís het er al, Gods Geest wonend in onze harten; onze harten los gemaakt.

maandag 21 januari 2019

Onrein, water, wijn, Feest

"Bruiloft te Kana, water in wijn veranderd", hebben de makers van de Leidse vertaling van 1912 boven dit stuk gezet. Het lijkt wel een krantenkop "water in wijn veranderd".
We komen het verhaal alleen tegen in het evangelie van Johannes, maar dat is niet zo vreemd want de evangelist Johannes beschrijft nog meer gebeurtenissen die ontbreken in de andere evangelie-boeken.
Het evangelie van Johannes is een bijzonder boek. Bij Johannes is Jezus het waarachtige Licht der wereld. Je komt tot geloof in Hem als je dat licht in Hem ziet.
Je ziet het, of je ziet het niet. Je vindt Hem, of je vindt Hem niet. Zó is dat bij Johannes.
Je gelooft in Hem én hebt ‘leven in zijn naam’, of niet.
En Jezus doet tekenen, tekenen die te doorzien zijn als je goed kijkt, als je goed weet te kijken.
En wie in Hem het licht ziet, moet dat doorgeven. En zó -via Gods Geest en getuigenissen-van-leerlingen-, zo komt geloof tot stand.

Vandaag horen we bij Johannes van het eerste teken dat Jezus doet, het eerste van een reeks waardoor je tot geloof kan komen dat Jezus de messias is. We lezen het dan ook op een zondag van Epifanie, verschijning van Christus.

Als thema voor vandaag halen we hier het volgende uit: God is een expert in het onverwachte, het verrassende.
    En in Jezus wordt dat zichtbaar. (Johannes 2: 1-13; bij Profetenboek Jesaja 62: 1-5)

Wanneer we het verhaal van de bruiloft te Kana bezien in zijn verband van de hele Johannes-tekst dan zien we dat er vaart en beweging in het geheel zit. Van Johannes de Doper gaat het langs de eerste discipelen die gevonden worden, via de bruiloft in Galilea, dóor de tempel-reiniging naar het Pesachfeest in Jeruzalem.
Hier wordt een proces geschilderd, een proces van 'tot geloof komen'.

Tot geloof komen, gaat als volgt: je wordt verwezen, je hoort er van, je wordt gevonden, of je vindt zelf, en dán is er zoiets als de bruiloft als teken op kleine schaal van de grootse toekomst waar het geheel van alle leven zich naar toe beweegt: het Koninkrijk van God.
    Díe beweging wil Johannes laten horen: je hoort de verhalen, je spitst je oren, je voelt je aangesproken en gevonden, en dan wordt je doorverwezen naar 'grotere dingen'.

Van die grotere dingen spreekt ook Jesaja: Sions heil komt! Ik zal niet zwijgen, niet rusten totdat ...
Kunnen wíj het horen vanmorgen? Hoe zullen de vooruitzichten voor ons zijn, in het komende jaar, in de komende tijd?
Laten we maar ´ns proberen het goed tot ons te laten doordringen.

Een aantal opvallende elementen heeft Johannes in de tekst staan: De bruiloft is 'op de derde dag'. En: Jezus heeft 'dit beginsel der tekenen' gedaan te Kana in Galilea. En bij dit begin van zijn werken, bij zijn eerste 'verschijning als de messias' speelt een vrouw een belangrijke rol, en wel zijn moeder.
En dan staan er die zes stenen vaten 'naar de reiniging der Judeeërs'.

'Op de derde dag was er een bruiloft'. Deze 'derde dag' is de derde dag van 'ten derden dage wederom opgestaan', de derde dag ook 'volgens de schriften'. De schriften waar ook Johannes naar verwijst.
De evangeliën verwijzen naar de tekst in het oudtestamentische geschrift van de profeet Hosea, waar het volk in ballingschap tot elkaar zegt: 'Komt, laten we weerkeren tot God de Eeuwige. Ten derden dage zal Hij ons oprichten en wij zullen leven voor zijn aangezicht. Wij willen de Eeuwige kennen, er naar jagen Hem te kennen'.

Met de zin "Wat heb ik met u van node", citeert Jezus de weduwe van Sarfat (1 Koningen 17) die dit tegen de profeet Elia en tegen God schreeuwt als haar zoon gestorven is.
Dit betekent dat Maria net als de weduwe van Sarfat haar zoon terug zal ontvangen uit de dood. Dit teken op de derde dag, de derde dag na de doop in de Jordaan van Jezus, verwijst naar het teken op de derde dag na de dood van Jezus.

Johannes wil laten zien dat het eerste teken dat Jezus doet -waaruit voor hem blijkt dat Jezus de verwachte messias is-, een teken is dat God de Eeuwige zijn volk zal oprichten. Ten derden dage, dus.
Voor de goede verstaander betekent dat dat we twee dagen de tijd hebben om 'tot God weer te keren', om ons de góede God te binnen te brengen.
Volgens Johannes is de tijd gekomen. Het Koninkrijk van God is nabij.
De wording van wijn -in de vaten die bedoeld zijn voor reinigingswater- is een teken dat God zijn volk opricht.
Het begint in Galilea, in Kana -niet ver van Nazaret-, en zal zijn voltooiing vinden in Judea, in Jeruzalem.

Via dit verhaal krijgen we te horen dat de spirit er uit is, daar bij de mensen in het buiten-gebied Galilea. Op een bruiloft, te Kana, wordt wijn geschonken, zo mogen we verwachten; teken van overvloed en vreugde, van feest en licht, teken van leven.
Maar er ontstaat gebrek, het teken van leven is opgeraakt. -In onze dagen voelt het voor velen ook zo, wellicht. Het is wel herkenbaar, dat gevoel: twijfel over de toekomst; waar gaat het naar toe met de wereld? Want wat we uit Jeruzalem, uit het machtscentrum van koning en van tempel te horen krijgen, helpt ons niet echt. Integendeel, wij hier in het buitengebied voelen ons helemaal niet serieus genomen. Waarom tellen we niet mee als we niet aan de gebruiken van hen, daar, kunnen meedoen? Het kost toch veel te veel om ieder jaar naar de tempel te komen voor het Paasfeest. Dat kost toch veel te veel.
Maar, hoe moet het nou verder? Ze vinden ons toch niet goed genoeg.

En dan is het de moeder van Jezus die dit opmerkt. En voor Jezus houdt dit kennelijk de aansporing in om daar iets geëigends aan te doen.

Jezus denkt eerst nog dat 'zijn uur nog niet gekomen' is, maar Maria zegt tegen de knechten dat zij moeten doen wat Jezus zegt, ook al zullen ze dat nóg zo vreemd vinden.
Dat Jezus tegen Maria zegt: Vrouw, wat heb ik met u te doen?, betekent dat het hier niet gaat om de moeder-zoon verhouding, maar dat de vrouw een belangrijke rol vervult in messiaanse praktijken.
Aan het begin van wat God in Christus met de mensen wil, staat een vrouw, Maria, de moeder der gelovigen. Zij zorgt dat er aan randvoorwaarden voldaan is voor het kunnen beginnen aan een taak die menselijkerwijs volslagen vreemd is.

Nee, het uur van zijn dood, het uur van zijn opstanding is voor Jezus nog niet gekomen, maar hier is wél het begin.  Hier zijn al de eersten in een lang proces die tot het geloof komen dat het met deze Mensenzoon begint: de bevrijding tot ‘Gods-volk’.

De plaats, de streek waar het begint en de godsdienstige zaak waarmee de ommekeer begint, is voor Johannes kennelijk van essentieel belang. Oprichting van het neergebogen volk begint bij het volk zelf, in de provincie, in Galilea. Niet bij de machthebbers, in het centrum, in Judea.  Daar gaat het wél naar toe, uiteindelijk, naar Jeruzalem.

Er vindt een verrassende ommekeer plaats met die watervaten. Al vaker hoorden we het-. De verrassing dat water wijn wordt. Maar wat ook verrassend is, of eigenlijk: wat júist verrassend is, is de ommekeer die plaats vindt dat de strikte religieuze regels voor ‘rein en onrein’ hier praktische her-interpretatie ondergaan.

Kijk, er waren zes vaten beschikbaar. Ja, beschikbaar voor water voor rituele reiniging.
De wijn is op en deze vaten zijn beschikbaar. Nee, niet beschikbaar voor wijn.
Nee, deze vaten zijn voor water 'naar de reiniging der Judeeërs'. Zoals het gebruikelijk was naar Judeese regels, regels vanuit het tempelgezag, wordt een mikweh, een ritueel bad, gebruikt voor de rituele reiniging van eetgerei, van handen en -af en toe- van mensen.
De rituele reiniging mag behalve in een gewijd bad ook in stromend water gebeuren, zoals in de rivier de Jordaan. (Waar we van Johannes weten dat hij doopte, reinigde.)

Wat hier in Kana nu gebeurt, is dat Jezus aan de knechten vraagt het rituele bad te vullen en vervolgens het gewijde water naar de hofmeester te brengen.
Water dat jouw onreinheid zal afwassen, brengt zo -in Galilea- de Judeese schema's van rein/onrein in de war.
Het reinigingswater dat in de heersende Judeese praktijk verworden was tot een ritueel dat het volk bepaalde bij zijn on-reinheid, wordt door Jezus gewijd tot feestdrank voor álle feestgangers -en niet slechts voor de zogenaamd reine happy few.
Impliciet maakt Jezus hiermee duidelijk dat een reinigingsritueel níet onderdrukkend mag zijn, je niet mag vastpinnen op je zgn. onreinheid. Het behoort bij deze God 'ten leven' te dienen, leven voor allen.

Wijn is teken van leven met Gods Geest. Een teken van Gods overvloed voor allen. Niet slechts voorbehouden aan degenen in Judea, in Jeruzalem, die zich tot de reinen menen te mogen rekenen.
Jezus deelt met dit water, met deze wijn Gods Geest uit.
En het staat er zo mooi: de dienaren, zij die het water geschept hadden, die wisten het.
En de laatste zin: En Zijn discipelen geloofden in Hem.
De eersten in de rij van gelovigen die zullen volgen.

De bruiloft van Kana wil ons zeggen: Het kan bij ons mensen op velerlei wijze mis gaan, dat voor ons bepaald wordt of we rein of onrein zijn, of dat wij zelf menen te weten wie rein en wie onrein is, in ons midden, en verder weg. Die eenvoudige mensen in de ontwikkelings-landen, bv., het is maar goed dat wij hen helpen met onze nobele noodhulp. En, ja corruptie en vrouwenhandel en kindsoldaten, dat doen zíj toch! En egoïsme en racisme, och, daar moeten we maar een beetje omheen praten, want dat is toch de onreinheid van het noodlot dat over ons komt, ... daar kunnen we toch niks aan doen! ? Wel dan?

We hebben kennelijk toch bijna-allemaal dat centrumdenken, dat schema voor rein en onrein, in ons eigen denken opgenomen. En het houdt ons gevangen.
En het gebeurt telkens opnieuw. Of het centrum nou in Jeruzalem ervaren wordt, of in Den Haag, of in Brussel, of voor de katholieke gelovigen in Rome, of als sommige protestanten menen dat het centrum waar over rein en onrein beslist mag worden in ‘Nashville’ ligt, het schema zorgt er voor dat de spirit, de Geest van God op raakt.

Maar Gods toekomst van overvloed en ‘kwaliteit voor allen' staat vast, en komt nader!
Door en met Jezus zal het tekort worden opgeheven, door en met Jezus zal God mensen aan elkaar huwen, door en met Jezus verandert de wereld in éen groot feest.!
Dat is geen loze praat, dat is vrij-making, vrij van onmacht.!, vrij van machteloosheid!
Vrijheid én vreugdevolle opdracht.! We kúnnen veel meer dan noodhulp!

Jezus' eerste teken werd gedaan onder feestgangers. Hij heeft daarmee meer gedaan dan het redden van een bruiloft. Dit verhaal verwijst boven zichzelf uit. Het verwijst naar het ´leven met Geest´ dat waard is om gevierd te worden.

Prachtige vooruitzichten horen we, voor een volk dat verdeeld is tussen rein en onrein, tussen rijk en arm ...

Hoe zullen de vooruitzichten in onze tijd zijn?
Het wonderlijke verhaal van de bruiloft te Kana wijst ons op iets anders dan noodlotsdenken;
Geen bangmakerij, maar grond van vertrouwen wordt ons aangereikt. Als de wijn op is, als de vreugde is omgeslagen in schrik en angst "ze hebben geen wijn meer", dan is daar Jezus die verschijnt als beeld van God, die op wonderlijk overdadige wijze het levensfeest redt. Wel zo'n 700 liter van de beste wijn komt er op Jezus' woord ineens voorhanden. Jawel, ook voor jullie is Gods feest, Gods Rijk van liefde bedoeld! Ook met gewoon (fris, helder) water is goed te feesten; sterker nog: jullie zijn de beste wijn op Gods feest. (Zo laat Jezus weten, zo begrijpt Johannes, zo versta ik.)

Zijn wij als kerken, als geloofs-gemeenschap, ´Gods volk´? Worden wij ´Welgevallen van God´ genoemd? Is het echt zo dat de volken naar ons opzien -zoals we bij Jesaja horen-? Wordt hier gerechtigheid gedaan?
Doen wij mee in het schema rein/onrein, blank/zwart, rijk/arm óf begint bij ons -hier, vandaag- iets van Gods Koninkrijk te gloren.
Hoe dan ook, God belooft steeds opnieuw zijn toekomst van heil aan allen. En Johannes helpt ons om dat echt te kunnen geloven.
        Tot geloof komen, gaat als volgt, bij Johannes: je wordt verwezen, je hoort er van, je wordt gevonden, -of je vindt zelf-, en dán is er zoiets als de bruiloft als teken -op kleine schaal- van de grootse toekomst waar het geheel van alle leven zich naar toe beweegt: het Koninkrijk van God.

Misschien moeten we maar heel bescheiden zeggen: We willen proberen, als kerkmensen, als geloofsgemeenschap, -op kleine schaal- teken van Gods toekomst te zíjn. Door ónze schema's van rein/onrein te doorbreken. Door dat te doen wat God van ons vraagt: Innerlijk veranderen. Ons denken en ons handelen, onze woorden en daden richten op Zijn Rijk van liefde, gerechtigheid en vrede. Voor ons aller behoud.
Door het brood samen te delen en door de wijn van Gods Geest samen te drinken.
Ja, deze God is expert in het onverwachte, het verrassende.
        Lechaïm, op Gods toekomst!

maandag 17 december 2018

Groter dan de wereld-on-machten

    Apocalyptiek is een bijbels genre van spreken dat vooral ten tijde van de Romeinse overheersing gebruikt werd, tijden van benarde omstandigheden. Vanuit het verlangen naar betere (messiaanse) tijden werd de hoop bevrucht door allerlei visioenen, om te ontkomen aan de harde werkelijkheid. Met schrikwekkende beelden en symbolen wilde men het 'rampzalige einde' van vijandige krachten aankondigen: het einde van allen en van alles wat God tegen-streeft of wil uitschakelen; om Hem te laten triomferen in een overwinnende eindstrijd.

Apocalyptische beelden zijn ook met de kerk meegegaan, de geschiedenis door. Mensen hebben er het drama van hun eigen tijd in gehoord: dat was in de Middeleeuwen zo, in de vorige eeuw -die van onze vaders en moeders- vol van verbijsterende gebeurtenissen. En deze eeuw ..., ´wat zal die verder brengen?´ zo kunnen we ons deze weken afvragen ... De vraag is: hoe kijken wíj?, angstig óf verwachtingsvol? Welke beelden zien wij?          (bij NT Geschriftenboek Openbaring 12:1-17)

Ook mensen van de eenentwintigste eeuw zijn omgeven door verschrikkingen. Dat mogen we best wel stellen. Iedere dag worden we via de tv ermee geconfronteerd. Velen in de wereld, in sommige grootsteden, leven met angst voor onverwachte aanslagen. Andere steden storten in door oorlogen. Mensen worden weggejaagd, gefolterd, vermoord of uitgehongerd.
Ook horen we dat we de wereld aan het vernietigen zijn door luchtverontreiniging, voedsel-vergiftiging, vervuiling van de bodem, onverantwoorde uitstoot van CO2, opwarming van de aarde, enzovoort. En menig overheid en groot multinational neemt dat nog steeds niet serieus.
We kunnen ons ook grote zorgen maken over de toekomst als we kijken naar de verhouding tussen de verschillende volken, culturen en godsdiensten. Er is toenemende onverdraagzaamheid, verharding en agressie, in meerdere landen. Het is opnieuw de hoogste tijd om de eenheid van gewone mensen te verdedigen tegen pogingen van racisten en fascisten om ons te verdelen, tegen elkaar op te zetten.

    Ja, Openbaring gaat over onszelf, nu: Wij zijn voortdurend in strijd gewikkeld met goed en kwaad; en we zijn niet meer zo zeker als 20 jaar geleden dat het kwaad in toom te houden is.
Eigenlijk weten we het al: het optimistische vooruitgangs-denken van de afgelopen tijd, de ópgaande tijd van na de 2e W O, dat klopt niet meer met de huidige werkelijkheid. We hébben niet nu een betere wereld dan vroeger.
Jawel, gedeeltelijk zéker wel, de mensheid heeft heel veel goeds bereikt, in veel takken van wetenschap, de medische wetenschap bijv. En ook zijn er nieuwe waardevolle inzichten in de natuurwetenschappen waar we als mensheid ons voordeel mee doen. En ja, ook in de gods-dienstwetenschappen leren de diverse religies eerlijker naar elkaar te kijken en met elkaar om te gaan.

Daar willen we als wél-denkende mensen ook niet meer achter teruggedrongen worden. Christenen niet door conservatieve stromingen die gelijkwaardigheid van mensen ontkennen, joden niet door ultra-orthodoxe groeperingen die medemensen hun menselijkheid ontkennen en moslims niet door islamitische radicalen die vooral angst zaaien.
En toch blijken dergelijke conservatieve krachten in staat onze angst te voeden.

Vraag is dus: is ons gegroeide vertrouwen sterk genoeg, ook in zware tijden, is onze vertrouwensbron krachtig genoeg in ons leven verankerd? En kunnen we die weer meer betekenisgevende plaats toekennen?! Juist mét de verworven inzichten.

Ik wil met u een andere manier van kijken verkennen. Het horen van apocalyptische teksten geeft mij de kans.
In mijn theologie-opleiding, van 35 jaar geleden, vernam ik dat er in de theologie zelf, in het spreken over God doorheen de tijden, ontwikkeling plaats vindt. In de jaren 20 van de vorige eeuw werd er anders over God gesproken dan in de jaren 40 en in die jaren weer anders dan in de jaren 60 en 70. U begrijpt: afhankelijk van de omstandigheden. In de oorlogsjaren hadden mensen andere vragen bij God -waar in de theologie over nagedacht werd- dan in de optimistische jaren er na. Accenten verschuiven: God staat centraal, of de mens zelf komt nadrukkelijker in beeld; in tijden van groeiende wereldwijde solidariteit gaat het meer om navolging van Jezus, of -in tijd van zoeken naar spiritualiteit- is er vraag naar de werking van de Geest.

En wat ik nu zo mooi vind: ook in de bijbel vinden we verschillende genres van vertellingen over God en over mensen. De profetische manier -met daarin een rol voor God en mensen- en de apocalyptische manier, in en voor een andere tijd en andere omstandigheden, met een sterker accent op de rol van God.

Uit de bijbelse geschriften kunnen we, interessant voor onze omstandigheden, een manier van denken waarnemen waarin tijd  gezien kan worden als een gebeuren waarin schokken op-treden, waarin breuken plaatsvinden; waarin als het ware verdichtingen en weer verdunningen optreden. In de tijd vinden herhaaldelijk breuken en 'omvormingen' plaats.
Johannes ziet in zijn visioen een tijd van omvormingen. Een breuk in de tijd vindt er plaats. Inbreuk in de tijd, door God.

Ook nu kunnen we zo kijken. Om iets anders te ontdekken dan met lineair vooruitgangs-denken.

We zien in onze tijd dat allerlei krachten invloed proberen uit te oefenen om omvormingen door te voeren, met name in de economie. En dat gebeurt vanuit verschillende, vaak tegengestelde, belangen.
Het is heus niet zo dat alle raadgevers en zogenaamde wereldredders met de laatste modieuze verlossende woorden uit zijn op ons áller heil.
Maar hun tekenen en wonderen zijn kennelijk zo verleidelijk, voor velen; het lijkt erg aan-nemelijk dat wat déze profeten zeggen en doen uitkomst zal bieden uit de grote verdrukking.
Zeer aannemelijk; zelfs voor de uitverkorenen van God. Want: het ís o, zo moeilijk om te onderscheiden wat uit het goede is, en wat uit het kwade.

Maar, zo horen we van Johannes, God zelf grijpt in, heeft ingegrepen, zal ingrijpen.
Want het feit dat er geen vooruitgang plaatsvindt -geen verbetering in de menselijke ver-houdingen-, dat de macht der duisternis zo groot is, dat het recht van de sterkste, van de rijke, van de machtige steeds weer geldt, dat ziet God.
God ziet de ellende van zijn volk, in Egypte, in Babel, in de Romeinse tijd ... en ook nu. Johannes herinnert er aan.

Van eerdere bijbelse geschriften horen we: 'Ga hen niet achterna', degenen die zich als uw redder voordoen.
Nee, om een eind te maken aan de verdrukking en om de invloed van de valse verlossers te overwinnen zal met overweldigende krachten God zelf verschijnen, in de figuur van de messias, het Lam. Met grote macht en heerlijkheid. De messiaanse tijd zal aanbreken door ingrijpen van God zelf.
Opnieuw, zoals Hij eerder gedaan heeft, -zoals we ons herinneren. Johannes brengt het ons met zijn beelden weer levend voor ogen.

De vrouw, bekleed met alle licht -zon, maan en sterren-, is zij niet een verwante van God, de Eeuwige?! Eva is zij, moeder der levenden; Sarah is zij, aartsmoeder van de twaalf stammen van Israel, en zij draagt nieuwe toekomst, van Godswege.
De vrouw, met een kind, aan wie God bescherming biedt -óok daar in de diepste woestijn-, is dat niet Hagar, een voormoeder vanúit de positie van slavernij?!

De woestijn kan bescherming bieden, voor een poos. Gedurende 40 jaar heeft God zijn volk in de woestijn beschermd, met manna bijv.
Ook van Elia herinneren we ons Gods bescherming in de woestijn -hij werd er door de raven in leven gehouden en hij ontmoette er God in de stilte en daarna durfde hij weer de wereld in, opnieuw geïnspireerd-.
En van Johannes horen we dat God aan de vrouw bescherming biedt door haar adelaars-vleugels te geven waarmee ze voor de draak kan wegvluchten en we horen dat de vrouw niet voor altijd in ballingschap hoeft te verblijven; halverwege de tijd, na drie en een halve tijd,  is het met de draak gedaan.

Steeds opnieuw is er het bemoedigende aanbod van God aan mensen, zijn Koninkrijk ís wel degelijk ophanden.
Jawel, God máakt inbreuk in de tijd. En dat betekent: De tijd van verdrukking en dood, díe tijd eindigt! -als het aan God ligt-. De nieuwe tijd, de tijd van God, de tijd van recht en gerechtigheid dient zich aan.
Juist dáarvan zijn tekenen te zien!  Kleine tekenen, maar met overweldigende macht.

Het Lam, dat is bij het visioen van Johannes geheimtaal voor de overwinningskracht van God.
Met de komst van de Messias zal een nieuwe tijd beginnen, zo getuigt Johannes. En mensen zijn in staat om daaruit te leven.
Dat ziet Johannes. Bij de gemeenten waarnaar hij zijn visioenen overbrieft.
De gemeenten weten dat God het volk verlost heeft van de ballingschap. En dat Hij dat dus opnieuw zal doen.
Door de zondvloed heen, door de woestijn heen, door de verdrukking heen, door de balling-schap heen, door de dood heen biedt God steeds hoop voor het onderdrukte volk, een mensheid, in grote verdrukking; de mens in onschuld gedood.

Mensen in verdrukking, mensen in onschuld gedood, deze zijn het die bij God de hoogste eer toekomen.
Voor hen moeten en kunnen -wat God betreft- de tijden omgevormd worden.

Johannes ziet het.
En wij kunnen het ook zien.
Ons zijn die visioenen toch doorgegeven! Wat een geweldige moed en hoop en stand-vastigheid en vertrouwen krijgen we mee.
Net als van zoveel moedige mensen in de oorlog. Het bewonderenswaardige wat we bij hen zien, is dat ze leven vanuit de kracht van het Lam dat overwint.
Met een prachtige tekst laat Bonhoeffer het ons horen (het is in het Liedboek opgenomen, nr. 511): ‘Door goede machten trouw en stil omgeven, behoed, getroost, zo wonderlijk en klaar, zo wil ik graag met u, mijn liefsten, leven en met u ingaan in het nieuwe jaar. Laat warm en stil de kaarsen branden heden, die Gij hier in ons duister hebt gebracht, breng als het kan ons samen, geef ons vrede. Wij weten het, uw licht schijnt in de nacht’.

Wat ik leer van het apocalyptische denken van Openbaring is dit: er moet wel wat kracht en ingrijpen-van-buitenaf aan te pas komen, wil het terecht-komen met onze wereld. Gods macht blijkt uiteindelijk de grootste. Er is uitzicht op Zijn Koninkrijk, midden in de weerbarstige werkelijkheid.
We mogen ons aansluiten bij de mensen van de tegenkracht, alle mensen van goede wil. In plaats van de dingen maar over ons heen te laten komen, worden we standvastig, onwankelbaar in de hoop en overvloedig in de liefde. Dat al het goede in ons zich voegt bij alle solidariteit en trouw die mensen elkaar betonen, overal in deze wereld en dat de tegen-beweging tegen al wat dood maakt, gesterkt wordt door Gods kracht en spirit.

woensdag 31 oktober 2018

Kerkelijke stellingnames -in specifieke context

Geloofsbelijdenissen, kerkelijke stellingnames
    Een belijdenis(-geschrift) vindt z’n ontstaansreden in een bijzondere tijd en plaats. Welke zijn de achtergronden van een aantal belijdenis-geschriften, zoals bv. de Barmer thesen en de zogenoemde Apostolische geloofsbelijdenis?

Ze zijn .Ontstaan in polemiek met ‘ketterijen',
Ze hebben .de Bijbel als uitgangspunt (niet de natuur, niet de ervaring),
Ze geven .een Antwoord op de machtsvraag: Wie is God? JHWH is God! Jezus is Heer.(Rom. 10, 9 en 1 Kor. 12, 3). En geen ander. Gericht tegen iedere machthebber die op die titel aanspraak zou maken.

Om in elk geval over éen ding bij het begin duidelijk te zijn: Het geloof van christenen begint met het horen wat er in TeNaCh en Evangelie aan ons is overgeleverd.
Het ‘Shema Israel’  in TeNaCH en in het jodendom is eveneens een ´belijdenis´. Hoor Israël, de Heer uw God is één!
De Islam heeft het Shema overgenomen in de Shahadah : "Er is geen God dan God (Allah) ".
In het Christendom klinkt het: Jezus is Heer!

Voor veel mensen in onze tijd neemt het geloof een andere wending; door
-de wetenschap (ook de bijbelwetenschap). Vroeger werd de werkelijkheid in een beneden- en een boven-verdieping ingedeeld en werd de geloofsleer van a tot z in die termen geformuleerd. Met nieuwe inzichten mag je ook het geloof anders formuleren.
-de confrontatie met andere werelden die ons een gevoel van relativiteit van ons eigen geloven bijbrengt;
-de verlichting, de secularisatie, de schok van Auschwitz, de welvaart die ons verblindt voor andere waarden dan het geluk hier en nu;
-de val van de muur, de globalisering, de invloed van andere godsdiensten en levensbeschouwingen;
-kritiek op christendom en kerk, de schanddaden en schandalen van de kerk; kritiek op alle godsdienst.
Deze veranderingen brengen een zoektocht naar het essentiële teweeg.
(De verklaring van de mensenrechten door de VN kan gezien worden als een seculiere vorm van belijdenis.)

Wat bedoel je als je ‘God' zegt? ‘JHWH' is God.
JHWH = ‘Ik ben die ik ben' -God maakt geschiedenis bij de mensen.
Geloven = vertrouwen én trouw zijn – verbonden zijn én vasthouden
Geloven is ‘in deze levende God vertrouwen, fiducie hebben’  – en daarom in geen van die andere goden, of zelfbenoemde godenzonen -zoals Moloch, of Farao, of Mammon, of Caesar –.
Het is wantrouwen jegens de andere goden en machten, als onontkoombare keerzijde.
Het heeft in die zin meer met ongeloof dan met geloof te maken.

Het is dus leven op een bepaalde manier: het Woord van de Heer horen en vertrouwen en doen. Belijden-is-doen.
Het is deelnemen aan en gedragen worden door de beweging die begonnen is met Abraham en die met Jezus naar ons is toegekomen en in de christelijke gemeente voortgang vindt.
Op weg gaan: ‘… en Abraham ging' (breuk met het verleden) - met een duidelijk en vast omlijnd doel. Hopend op de toekomst. Vertrouwen, fiducie hebben in de ‘Messiaanse zaak'.
Van horen naar vertrouwen en naar zien. Niet zonder twijfel (zien soms even).
Het gaat in de bijbel en in de kerk om de ene geloofwaardige God en wie in Hem gelooft, staat niet op zekerheden maar opent zich voor ‘altijd weer nieuwe ontdekkingen’.

Martin Luther King is -evenals bijvoorbeeld de Duitse theoloog Dietrich Bonhoeffer (in 1945 door de nazi’s vermoord)- een christen die besefte dat er momenten zijn waarop passiviteit niet langer een optie is. Momenten waarop verzet, een duidelijk spreken, geboden is.
Is dat moment wellicht opnieuw aangebroken? Zijn er in onze tijd dringende redenen voor de kerk om stelling te nemen?

Ik begin, niet geheel willekeurig, met de stellingen die vóor de 2e WO werden opgesteld in Duitsland. Niet geheel willekeurig, omdat de ervaring van de jodenvervolging, de vernieti-gingskampen, na de oorlog tot bezinning in de kerken heeft geleid die nu nog doorwerking heeft.

De Barmer Thesen (1934). ‘De actualiteit van de Barmer Thesen zit in de confrontatie van ons geloof met de machten die onze tijd beheersen. Die machten zijn niet zo duidelijk zichtbaar als in de tijd van Hitler, maar ze zijn er wel!’ (A.A. Spijkerboer, 2002.)

Toen Hitler in 1933 in Duitsland de macht gegrepen had, ging er een golf van enthousiasme door de Duitse Evangelische Kerk. Duitsland was bij het Verdrag van Versailles, dat een eind maakte aan de Eerste Wereldoorlog, schromelijk onrecht aangedaan, zo vond men. Veel Duitse protestanten zagen in Hitler de sterke man die dat onrecht zou wreken en Duitsland uit zijn diepe vernedering zou opheffen.

Het enthousiasme in de Duitse Evangelische Kirche voor Hitler was zo groot, dat men zelfs besloot de kerk op een nieuwe leest te schoeien: er moest een sterke centrale leiding komen. Toch bleek al gauw dat er iets grondig misging. In Pruisen, waar nationaal-socialistische christenen het heft in handen hadden genomen in de kerk, werd besloten predikanten die met een joodse vrouw getrouwd waren, uit hun ambt te zetten.
Dat riep verzet op bij de protestanten die bij de boodschap van de Bijbel en bij de belijdenis wilden blijven. We belijden immers: ‘…ik geloof de heilige, algemene kerk, de gemeenschap der heiligen. Als je toelaat dat christenen van joodse huize de kerk uitgezet worden, treed je die gemeenschap der heiligen met voeten', je verloochent je geloof en je houdt op kerk te zijn.

In 1925 had de theoloog Karl Barth (in Cardiff) een lezing gehouden over belijdenis-vorming binnen de traditie van de reformatie. Daarin zegt hij bijvoorbeeld: de kerk komt tot belijdenisvorming als het er werkelijk om spant. De kerk staat of valt met de zaak die beleden wordt.
In Nazi-Duitsland werkte Barth mee aan de opstelling van de Barmer Verklaring, die de Be-lijdende Kerk (de Bekennende Kirche) als belijdenisgeschrift aanvaardde (1934). Het anti-semitisme werd als ketterij afgewezen. Daar stond of viel de kerk mee in die specifieke situatie. Want ook dat is kenmerkend voor belijdenisvorming, vond Barth. Een specifieke historische situatie moet aanleiding geven tot het opstellen van een belijdenis.

De Theologische verklaring van Barmen bestaat uit zes Thesen. Deze Thesen hebben een overeenkomstige opbouw. Het zijn zes stellingen die allemaal beginnen met één of twee citaten uit het Bijbelse Nieuwe Testament. Dan volgt een passage waarin beknopt een be-lijdenis wordt geformuleerd. Als afsluiting volgt een korte passage waarin opvattingen worden benoemd die als valse leer of ketterij worden verworpen. (Luthers 95 stellingen waren eigen-lijk ook een geloofsbelijdenis.)
Ik ga er hier niet verder op in, ik ga verder met

De Belijdenis van Belhar. Deze werd in 1986 als belijdenisgeschrift aanvaard door de Nederduits Gereformeerde Sendingkerk (NGSK) in Zuid-Afrika. Het was in de dagen dat de spanning in Zuid-Afrika tot ongekende hoogte opliep. Anti-apartheidskrachten hadden elkaar gevonden in het Verenigd Democratisch Front. Kerkelijke leiders zoals bv. bisschop D. Tutu, van de Anglicaanse kerk, liepen voorop in de protestmarsen. De noodtoestand was van kracht.

Honderddertig jaar daarvoor, in 1857 had de Nederduits Gereformeerde Synode ruimte ge-maakt voor afzonderlijke avondmaalsvieringen voor gelovigen van verschillende afkomst, omdat enkele blanke lidmaten daarop aangedrongen hadden.
In de 20ste eeuw zouden deze kerkelijke standpunten toenemend samenvloeien met allerlei andere levensbeschouwingen, economische, culturele en politieke stromingen en ontwikke-lingen. En uiteindelijk zou dit leiden tot het staats-beleid van apartheid, vanaf 1948.

De geschiedenis van de Belijdenis van Belhar begint in 1982. In Ottawa komt de Wereld Alliantie van Reformatorische Kerken (WARC) in vergadering bijeen. Zoals dat elke zeven jaar gebeurt. Uiteraard zijn de Nederlandse Hervormde Kerk en de Gereformeerde Kerken in Nederland vertegenwoordigd. Even vanzelfsprekend is de aanwezigheid van een aantal Zuid-Afrikaanse lidkerken, blanke kerken zoals de Nederduits Gereformeerde Kerk (NGK) en de Nederduits Hervormde Kerk (NdHK), maar ook de NGSK en de NGKA. Deze laatste bestaan praktisch geheel uit respectievelijk kleurlingen en zwarten. Niet omdat zij daarvoor gekozen hebben, maar omdat het apartheidsdenken in de NGK en de apartheids-wetgeving dit had afgedwongen.

In augustus 1982 werd in Ottawa een status confessionis verklaard over de theologische legitimering van apartheid. Die uitdrukking - status confessionis, ofwel ‘staat van belijden' - is een term uit de kerkgeschiedenis die aanduidt dat gelovigen, een kerk of kerken oordelen dat ‘een ogenblik van waarheid', een kairos-moment, aangebroken is. Dit is een ogenblik waarin het evangelie, naar hun oordeel, zelf op het spel staat. Zaken waarover gelovigen lange tijd met elkaar van mening verschild hebben, zijn zo ernstig geworden dat die meningsverschillen niet langer meer onschuldig zijn en geduld kunnen worden, zonder dat de waarheid van de evangelie-boodschap zelf in het gedrang komt.

De Belhar belijdenis laat zich niet denken zonder de invloed van K. Barth. In Belhar werd Barmen als model gehanteerd, tot in de vormgeving toe. De specifieke historische situatie was die van Apartheid. Dit racistische systeem werd door Afrikaner gereformeerde theologen bijbels-theologisch gerechtvaardigd.
De Nederduits Gereformeerde Sendingkerk belijdt in Belhar 1986 dat deze rechtvaardiging een ketterij is, die binnen de kerk van Christus op geen enkele manier geduld of gedoogd mag worden. De kerk wees apartheid op theologische gronden af met de Belijdenis van Belhar: ‘...dat het ware geloof in Jezus Christus de enige voorwaarde is voor lidmaatschap van de kerk. Daarom verwerpen wij enige leer die de natuurlijke verscheidenheid óf de zondige gescheidenheid zo verabsoluteert dat die verabsolutering de zichtbare en werkzame eenheid van de kerk belemmert of verbreekt of zelfs leidt tot 'n aparte kerkformatie.'
Wat in de Drie formulieren van enigheid inzake de verzoening al is beleden, wordt hier ver-ondersteld en kort aangeduid. Het accent ligt geheel op de doorwerking van de in Christus geschonken verzoening in de praktijk van ons leven:
zij brengt ‘in de samenleving en de wereld nieuwe levensmogelijkheden'.
    Zo heeft deze belijdenis een tijdgebonden karakter, maar zij kan toch door de hele kerk, ook op andere plaatsen en in andere tijden, als relevant erkend worden.
De belijdenis moet dan wel zo geformuleerd zijn dat gebruik elders mogelijk is. Vandaar dat in Barmen 1934 de term antisemitisme of joden niet voorkomt, en in Belhar 1986 het woord apartheid niet.

Na de afschaffing van apartheid ontstond het streven de kerken van gereformeerde origine te laten samengaan in de Verenigende Gereformeerde Kerk (Uniting Reformed Church of South Africa).

Even terzijde: Nog in 2010 heb ik in de kerk in Mechelen meegemaakt dat een vlaams echt-paar de doop van hun zoon wenste in een dienst exclusief voor hen, om te voorkomen dat Assyrische christenen -wonend in België, gevlucht uit Turkeye- misschien voor diezelfde zondag doop voor hún kind zouden vragen -en dat ze dan met hen samen zouden moeten zijn. 

Goed, we gaan naar het volgende belijdenisgeschrift. In antwoord op de dringende oproep van enkele leden en vanwege de toenemende urgentie van het wereldwijde economisch onrecht en ecologische verwoesting, nodigde de 23ste Algemene Vergadering  van de Wereld Alliantie van Reformatorische Kerken (WARC) (bijeen in Hongarije, 1997) de lidkerken uit om een proces in te gaan van "herkenning, educatie en confessie (processus confessionis)".
De kerken dachten met elkaar na over de tekst van Jesaja 58:6 ".. de banden van het juk te ontbinden, verdrukten vrij te laten en elk juk te verbreken", terwijl zij het geroep hoorden van broeders en zusters over de hele wereld en er getuige van waren hoe de door God gegeven schepping bedreigd wordt.

Sindsdien hebben negen lidkerken zich geëngageerd tot een geloofsverplichting, sommige kerken hebben zich begeven in het proces om tot een verbondsluiting te komen en andere hebben het onderwerp bestudeerd en hebben onderkend hoe ernstig de crisis is.
Bovendien heeft de WARC, samen met de Wereldraad van Kerken, de Lutherse Wereld Federatie en regionale oecumenische organisaties, consultaties in alle regio's van de wereld gehouden, van Seoul/Bangkok (1999) tot Stony Point (VS,2004). Aanvullende consultaties hebben plaats gevonden met kerken uit het Zuiden in Buenos Aires (2003) en met kerken uit het Zuiden en Noorden in Londen (Colney, 2004).

‘Bijeengekomen in Accra, Ghana (2004), voor de Algemene Vergadering van de WARC, hebben we de slavenkerkers van Elmina bezocht, waar miljoenen Afrikanen tot koopwaar werden gemaakt, verkocht en onderworpen aan de gruwelen van onderdrukking en dood. De uitspraak "nooit weer" is tot een leugen geworden door de nog steeds doorgaande mensen-handel en de onderdrukking door het wereldwijde economische systeem.

Vandaag komen we tot een besluit aangaande onze geloofsverplichting. ...
Eén van de appellerende teksten die in de belijdenis geciteerd worden, is: ‘Gij kunt niet God dienen én de Mammon’. Het gebeurt wel, suggereert de tekst, maar ge kúnt het niet, vanuit het geloof in die ene bevrijdende God. Die beide, God en Mammon, verdragen elkaar niet. Ze zijn dus onverzoenlijk.

Daarom eindigt deze belijdenis met de tekst uit Handelingen dat je Gode meer gehoorzaam zult zijn dan mensen en overheden (punt 35). Als Jezus Heer is, heeft dat ook consequenties voor je handelen op economisch en ecologisch vlak.
Het moge ons gezegd zijn, ter wille van Zijn Koninkrijk dat komen zal!

Nog een laatste recent belijdenisgeschrift voordat we toekomen aan een resumé, een over-denken van het geheel.

Een Kairos initiatief van de kerken in Israel/Palestina. ‘Uur van de waarheid' (Een woord van geloof, hoop en liefde uit het hart van Palestina). 2009. Meerdere kerken vonden overeen-stemming in dit document; o.m. de Rooms-Katholieke, de Grieks Orthodoxe, de Anglicaanse en de Evangelisch Lutherse kerk in het midden-oosten.
Aan christenen wereldwijd wordt gevraagd een antwoord op te stellen aan de christenen in Palestina. Ze stellen bv. de vraag de bijbel anders te willen verstaan: ´Wij vragen van onze zusterkerken om -wat wij beleven als- de ´zonde van de bezetting´ niet te voorzien van een theologische dekmantel´.

Wij verklaren dat militaire bezetting van het land een zonde is, gericht tegen God en de mensheid, en dat elke theologie die de bezetting legitimeert, ver staat van de christelijke leer, omdat een waarachtige christelijke theologie een theologie is van liefde en solidariteit met onderdrukten, een roep om rechtvaardigheid en gelijkheid tussen de mensen.

Christenen in Israel/Palestina doen een dringend beroep op christenen- wereldwijd om hun theologie kritisch te bezien.
Evangelicale christenen, in Israel en Amerika, beantwoorden de oproep met een jaarlijkse bijbelconferentie in het Betlehem Bible College, onder de titel ‘Christ at the checkpoint’, over geloven in de context van het Israëlisch-Palestijns conflict.

Ook bij joodse broeders en zusters vinden we inclusieve bijbeluitleg. Twee voorbeelden van Joodse stemmen -die zich orthodox noemen-, met een universele lezing: Braverman: ´All people are chosen; all land is holy´.
En: de Amerikaans-joodse auteur Naomo Wolf, zij uitte zich verrast door de ontdekking ‘dat God in de Tora niet land geeft aan een volk, zomaar, maar dat God een specifieke kwaliteit-van-leven van mensen vraagt en dat dát een veilige woonplek oplevert.

Welaan, hebben deze belijdenissen ons wat te zeggen? Zijn ze verwant aan de Heidelbergse Catechismus, De Dordtse Leerregels, de Nederlandse Geloofsbelijdenis en de  Apostolische Geloofsbelijdenis?
En: wie was er in al die kairos-momenten nu ‘vrijzinnig’, of ‘recht in de leer’? Was Abraham vrijzinnig toen hij wegtrok uit de wereld van zijn vader? Of was hij juist recht in de leer? Was Paulus nou een ketter? En Luther, was hij nou vrij gemaakt, of vogelvrij, of juist bijbelvast? En Maarten Luther King?
Worden er in de beschreven recente belijdenissen zaken beleden die ook in de situatie waarin wij ons bevinden, relevant zijn? Zaken die ons oproepen tot belijdenis-vorming?

Ik wil u nog het volgende vertellen: Toen ik wat breder heb mogen kijken dan de Neder-landse kerksituatie, doordat ik de protestantse kerk in België heb mogen dienen, heb ik heel wat bijgeleerd. Ik heb in Mechelen gaandeweg-de-jaren steeds meer met genoegen en met respect de andere geloofsgemeenschappen ontmoet en met hen samengewerkt. Er was grote diversiteit: Van een Rome-getrouwe priester, met wie ik op diverse punten verschil in geloofs-beleving en in kerk-zijn, maar in wie ik een aimabele man trof die ik zijn Maria-devotie gun. We hadden bv. wél allebei fijne ervaring opgedaan met de oecumenische Taizé-jongeren-ontmoeting in Brussel. -Ook een Pinkster-gelovige jonge man met wie ik niet alleen maar -voor mijn gevoel simpele- halleluja-liedjes kan zingen, maar met wie het wel heel plezierig was om jaarlijks in januari een oecumenische dienst te organiseren in de Week van gebed voor eenheid van de christenen. -Een groep Assyrische christenen in onze kerk die een heel andere liturgie gewend waren in hun oosters-orthodoxe dorpskerk in het oosten van Turkeye -niet ver van Syrië-, maar die wel heel erg meelevend waren in de westerse kerk waar ze terecht gekomen waren -op de vlucht voor het Turkse leger-. 
Grote diversiteit, verscheidenheid, maar er was bereidheid elkaars verhaal te horen, er groeide samenwerking -juist door elkaars eigenheid te respecteren. Wat mij betreft: met toewijding en geduld is verzoening mogelijk. (En het is ook nodig; de tijd en omstandigheden vragen om betrouwbare kerken, c.q. geloofsgemeenschappen. Dat ze wáar maken wat ze belijden.)

Als ik zeg, als wij-als-kerk zeggen te geloven, bv., dat Jezus ‘zoon van God’ is, dan bedoel ik dat in deze mens op ultieme wijze God te herkennen is, voor mij; in navolging van dat het volk Israel in de bijbel zoon van God genoemd wordt (Ex 4:22 ‘Dan moet u tegen de farao zeggen: Zo zegt JHWH, God de Heer: Mijn zoon, Mijn eerstgeborene, is Israël’.)
Het gaat er om als volk- en ook als persoon- te tonen wie God is, of eigenlijk ‘geloof-waardig’ te leven, want dat biedt toekomst -voor ieder.
De vraag of je dat ‘zoon-van-God’ van Jezus nou biologisch moet uitleggen, dat heeft het alleen maar -onnodig- ingewikkeld gemaakt. Want dan zegt er iemand: ‘dat kan ik niet meer geloven, hoor’. En dan zegt ‘n ander: ‘ja, maar dat mag je niet betwijfelen’.
En dan denk ik: laat je nou in oorlogstijd niet verleiden door de slang tot de discussie of-ie nou wel of niet gesproken heeft.

De PKN zegt: In haar vieren, haar spreken en haar handelen belijdt de Protestantse Kerk in elke tijd en in elke situatie opnieuw dat Jezus Christus Heer en Verlosser van de wereld is.
Zo roept ze op tot vernieuwing van het leven in cultuur, maatschappij en staat. De Protestantse Kerk doet dit in gemeenschap met de belijdenis van het voorgeslacht. Die zijn o.m. verwoord in de Apostolische geloofsbelijdenis. De kerk erkent de betekenis van de Theologische Verklaring van Barmen voor het belijden in het heden.

Nog even iets over de Apostolische geloofsbelijdenis. Het is de benaming voor ‘de twaalf artikelen van het onbetwijfeld christelijk geloof '. Deze belijdenis zoals wij die nu kennen, heeft haar oorsprong in de kerk van Rome, de Westerse; ze is dus van na de scheiding in 1054 tussen de oosterse, Byzantijnse kerk en de kerk van Rome.

Om aan de belijdenis apostolisch gezag te verlenen, bestond de legende dat de apostelen, voordat ze begonnen hun zendings-opdracht uit te voeren, eerst in Jeruzalem bij elkaar kwamen om samen een belijdenis op te stellen. Elke apostel zou een artikel bijgedragen hebben en het resultaat zou de normatieve leer voor de zendingsverkondiging bevatten.
In werkelijkheid is de ‘apostolische’ geloofsbelijdenis gegroeid uit de korte doopbelijdenissen die in de belangrijkste christelijke centra (zoals Rome, Caesarea en Antiochië) ontstaan waren.
Voorzover wij weten, is er nooit een concilie of synode over de Apostolische Geloofs-belijdenis gehouden. Een plaatselijke bisschop was vrij om de variant van zijn voorganger te handhaven, te veranderen of uit te breiden.
Ook als men woordelijk niet hetzelfde beleed, deed men toch dezelfde belijdenis. In de liturgie ging er wel de zogenoemde ‘verzaking van de duivel’ aan vooraf.

De drie formulieren van enigheid. Dit zijn belijdenisgeschriften uit de zestiende en zeven-tiende eeuw in de Nederlandse kerken van de reformatie: De Nederlandse geloofsbelijdenis (1561), de Heidelbergse catechismus (1563) en de Dordtse leerregels (1618-19).
    De Nederlandse Geloofsbelijdenis, of Confession de Foy, is de oudste van de drie formulieren. Zij werd opgesteld door Guido de Brès, naar het model van de Franse geloofs-belijdenis van 1559. De Latijnse aanduiding Confessio Belgica herinnert aan haar afkomst uit de zuidelijke Nederlanden.
In een uiterst gespannen situatie, waarin de niet-katholieken door de overheid vervolgd werden, wilde de opsteller de gereformeerde leer uiteenzetten en zich daarbij van de revo-lutionair-gezinden distantiëren.

Vanwege  onoverkomelijke bezwaren tegen de in de Ned. Geloofsbelijdenis geformuleerde visie op de overheidstaak (weren en uitroeien van afgoderij en valse godsdienst) zetten de Gereformeerde Kerken in 1905 een gedeelte van het 36ste artikel tussen haakjes.
Anderen in de gereformeerde gezindte willen daaraan blijven vasthouden. Zo beroept de SGP zich in haar beginselprogram uitdrukkelijk op artikel 36.

Dit jaar is het 400 jaar geleden dat de Dordtse Synode bij elkaar kwam. Een internationaal gezelschap van protestantse theologen ging daar in gesprek over een verschil van mening in de Nederlandse kerken. De spanningen rond dit verschil waren zo hoog opgelopen dat een burgeroorlog dreigde, en dat terwijl men ook met Spanje nog in oorlog was.
Waar ging het over in Dordt? Wat was dat voor een kwestie die de gemoederen zo kon verhitten?
Theologisch gezien ging het om de vraag: Is geloof een menselijke keuze, of is het een gave van God? Of, om het in woorden van onze tijd te zeggen: Is geloof maakbaar?
Voor de mondige mens, die zich meer en meer van zijn mogelijkheden bewust begon te worden, was het verleidelijk om te zeggen dat geloof op een menselijke beslissing berust. Geloof als een overtuiging waarvoor men kiest, zoals men ook voor een beroep of – ethisch – voor een manier van leven kan kiezen. Een opvatting die ook in de Nederlanden breed werd en wordt aangehangen.
Deze gedachte, in zijn consequenties doorgetrokken, riep niet alleen instemming, maar ook verzet op. Natuurlijk is geloven kiezen voor God, maar is geloof niet méér dan een menselijke keuze? Is geloof niet – net als liefde – iets dat ons overkómt? Iets waar je je zelf over ver-wondert? Ja, natuurlijk volgt daar ook een keuze op. Liefde is ook kiezen voor je geliefde. Maar het diepste, dat wat aan die keuze voorafgaat, is een geheim waar je geen greep op krijgt.

Goed, een resumé: De Heidelbergse Catechismus, een kerkelijk leerboekje uit de zestiende eeuw, stelt aan individuen vragen en geeft antwoorden.
Bv. Hoe ben je rechtvaardig voor God? (vraag 60). Antwoord: alleen door te geloven in Jezus Christus’.
En dan moet ik bekennen (mijn geweten zegt dat), dat ik een mens ben met goed én met kwaad. Ik kan bijvoorbeeld Gods geboden gemakkelijk naast me neerleggen en m'n eigen zin doordrijven, met alle ellendige gevolgen van dien -voor mijzelf en voor anderen-. Maar God geeft mij toch telkens weer een nieuw begin. Zo leer ik van de opstanding van Jezus Christus. God maakt een nieuw begin mogelijk. Zelfs door de dood heen.
Waarom is dit groots? Omdat hier over geloven gesproken wordt vanuit het ‘en toch’. Menselijkerwijs gezien is er geen uitweg, en tóch ..!

Dit is helemaal op het individu geformuleerd. De Accra-verklaring belijdt hetzelfde voor de samenleving. Groepen individuen, mensen-samen, organisaties, de samenleving, het gangbaar economisch stelsel, ze gaan/gaat/is regelmatig, of zelfs volledig in de fout, met alle gevolgen van dien. (Zie je wel: ‘tot niets goeds in staat’.)
En toch geloven we dat verandering mogelijk is -in ons vertrouwen op God, die bijzondere God-.

Is het moment van verzet bieden wellicht opnieuw aangebroken? Ja, zeggen 23 christelijke leiders -van meerdere kerken- in de Verenigde Staten. Onder de titel Reclaiming Jesus (‘Jezus opnieuw opeisen’) publiceerden zij dit voorjaar hun ‘geloofsbelijdenis in een tijd van crisis’. De verklaring verwijst naar ML King en ademt de geest van verzet: “Jezus is Heer. Dat is wat wij ten diepste belijden. Deze belijdenis vormde het middelpunt van de vroege kerk en moet ook voor ons opnieuw het middelpunt worden. Wanneer Jezus Heer is, dan was Caesar dat niet – evenmin als welke andere wereldse leider sindsdien.”

De opstellers van de verklaring vatten de christelijke geloofsbelijdenis samen in zes stellingen en laten elke stelling gepaard gaan met een verwerping van haar tegendeel. Ja, als christenen geloven we in het belang van de waarheid, weten we dat we geen vals getuigenis mogen af-leggen en ook dat de waarheid ons zal bevrijden, aldus een van de stellingen. “Daarom ver-werpen we de praktijk en het patroon van de leugen die ons politieke en sociale leven binnen-dringt. (…) De normalisatie van de leugen vormt een diep moreel gevaar voor het weefsel van de samenleving.”

En ja, als christenen zijn we geroepen tot wereldwijde bekeringsijver. -Niet omdat wíj een woord voor de wereld hebben, maar omdat God een Woord voor de wereld heeft-. En juist dáarom, zo zeggen de Amerikaanse geestelijken, vormt de leuze ‘Amerika eerst’ een theo-logische ketterij. Zij verwerpen met kracht vreemdelingenhaat en nationalisme dat het ene volk boven het andere plaatst. God schiep de mensen naar zijn beeld en gelijkenis. Dus kan er geen ruimte zijn voor racisme. Omdat allen één lichaam in Christus vormen, zijn ver-krachting, misbruik en achterstelling van vrouwen uit den boze. En omdat God solidair is met de armen, moeten wij dat ook zijn.

Reclaiming Jesus noemt geen namen. Dat hoeft ook niet omdat overduidelijk is tegen welke ‘Caesar’ van onze dagen men zich richt.
Het zijn -spijtig genoeg- juist evangelicalen die de achterban vormen van deze president; en ook -we zagen het afgelopen zondag- van de nieuw-verkozen president in Brazilië. De op-stellers van Reclaiming Jesus spreken hen met name toe (website reclaimingjesus.org).

Mijn stelling nu: Mij lijkt in onze wereld een ‘religie’ gangbaar geworden die bestaat uit een combinatie van naïef vooruitgangsgeloof en van de afgoderij die ons verlekkert met de slogan ‘laat de onzichtbare hand van de markt z’n gang maar gaan, dan zal alles goed komen’.
(We denken dat we barbarij en racisme en homohaat als iets achterlijks overwonnen hadden ... Maar de ernstige vraag, wat mij betreft, is: Wie, of wat, is de heersende God, of afgod?

Hoe actueel zijn belijdenissen van de kerk? En van persoonlijke gelovigen?
Wat is er in het leven van nu, van jou, van ons, waarbij je zegt/waarbij we als kerken samen zeggen: ‘en toch geloof ik/geloven wij ...’
    Inleiding 30 okt. 2018. St Laurens (met dank aan collega's).

dinsdag 30 oktober 2018

Nomade, gesettelde, de overvloedige zal dienstbaar zijn aan de geringere

Bij Genesis 25: 19-34.
Het verhaal van Esau en Jakob gaat eigenlijk over hun ouders, én over hun nakomelingen. Over hoe twee heel verschillende mensen maar moeten zien hoe ze het met elkaar rooien. Over de teleurstellingen, en over de hoop dat het de kinderen beter zal vergaan.
Esau en Jakob, de twee zo verschillende tweelingbroers, zijn gedoemd tot het vervullen van de verwachtingen van hun ouders.
Het gaat over list en bedrog, over de geschiedenis naar je hand zetten, over tegen elkaar uit-spelen. De tragiek van een mensenleven.

Misschien ontmoeten we in Rebekka en Isaak en hun gezin mensen zoals we die overal ontmoeten, mensen als wijzelf: mensen met verlangens en met angsten, mensen met sterke kanten en met onvermogens, mensen met een beetje geluk en met innerlijke strijd, mensen die niets te kiezen hebben. Elk van hen, elk van ons zoekt naar Gods hand in hun bestaan, en elk meent die te herkennen.
Misschien is het steeds zo dat mensen van generatie op generatie leren wat leven is, leren wat onze bestemming is; én is het zo dat God, de Eeuwige, ons juist daar nabij is.
Het gaat er misschien om hoe we ‘erfgenaam’ van God kunnen worden, naar Zijn beeld en gelijkenis?

Het verhaal staat in de geschriften die het volk Israel zelf gehoord heeft toen ze in ballingschap was in Babylonie.
Het Toraboek Genesis vertelt aan Israel hoe zij ooit volk geworden zijn, volk van God. Het gaat over de rode draad van het grote verhaal van God met zijn volk, de kinderen van Abraham: hoe vergaat het hen, hoe worden zij tot ‘volk van God’?
Deze verhalen hebben hen nieuw inzicht gegeven. En met dat nieuwe inzicht hebben zij het leven in de ballingschap volgehouden én zijn ze weer 'nieuw' volk van God geworden.
Hoe kunnen wij erfgenaam van God worden? Hoe kan een mens in haar leven uitbeelden waar ze vandaan komt, hoe kan een volk -opnieuw- God voorleven?

Het verhaal gaat over rondtrekkende herders en over landbouwers. Het is een verhaal over een nomadische veehoudersstam en een gevestigde akkerbouwersstam. 
Esau staat voor de rondtrekkende nomade en Jakob is de gesettelde landbouwer.
En tevens is het het verhaal van meerdere stammen die eenheid onder éen God hebben gevonden. Israel is een samensmelting van meerdere nomadenstammen uit de woestijnen en cultuurgebieden van Palestina. Sommige stammen waren éerder gevestigd als landbouwers dan andere stammen. Een strijd om bestaansmiddelen tussen de nieuwe akkerbouwers en de traditionele herdernomaden hing samen met die ontwikkelingen.

En in dit verhaal hoort Israel -en horen wij- aanwijzingen voor haar en onze toekomst, als ‘Godsvolk’.
De wording van Israel tot volk, volk van God, is een geschiedenis niet van zelf-ontwikkeling, maar van steeds nieuwe kansen krijgen. Wat Israel in Babylonie zichzelf met dit verhaal en met de andere wordingsverhalen, duidelijk wil maken, is dat zij in hun geschiedenis steeds aanwijzingen zien waar God hen nieuwe kansen heeft gegeven.
En die aanwijzingen kunnen ook wij nú gebruiken.

Israel, de eerstgeborene van God, mag steeds opnieuw beginnen. Hoe beroerd ze het voor zichzelf ook maken, steeds is er -van Godswege- nieuwe beweging, nieuwe wording, nieuwe schepping, 'leven na de dood'.
Er is een weg uit slavernij, er is een weg uit ballingschap, en ook de dood is niet het einde.

Van Abraham gaat het verhaal over op Isaak; hij is de volgende drager van de zegen.  Wel wordt -bij het graf van Abraham- Ismaël apart genoemd, naast Isaak. De eerstgeborene naast nummer twee; de 'natuurzoon' naast de 'genadezoon'. De rollen worden niet naar het geijkte, natuurlijke of gegroeide patroon verdeeld; Gód is het die het patroon bepaalt.

En volgens mij heeft Luther dat in zíjn tijd ook gezien. Het is niet het menselijk instituut kerk dat vast kan stellen wie zondig is óf behouden zal worden.
Maar of wij protestanten nu nog steeds kunnen beweren dat wij dus over de beste papieren beschikken om te kunnen zeggen dat wij de ware erfgenamen zijn, dat valt te bezien. Zijn het wel de kerkelijken die mogen bepalen wat werkelijk gelovig-zijn inhoudt?
    Welke nieuwe kansen worden ons geboden?

Het eerstgeboorterecht is bij God niet vanzelfsprekend, of 'natuurlijk'; en in de geschiedenis van Isaaks zonen tekent zich dat af. Zo blijkt de stammoeder Rebekka, evenals Sara, onvruchtbaar. En ook hier wil dat zeggen dat niets uit het 'natuurlijk' verloop kan worden afgeleid, of dat wij mensen dan wel even mogen régelen wat wij als ´natuurlijk´ zien. Nee, het is Gód van wie we toekomst mogen verwachten, mits we zijn aanwijzingen volgen.

Al aan het begin van het verhaal wordt verteld dat het om twee volken zal gaan, waarvan de meeste de zwakste zal dienen (vs.23).

Rondom Esau worden toespelingen gemaakt om een beeld van hem te vormen; op zijn uiterlijk, dat 'rossig' is: in het Hebreeuws: 'edom'; en het 'rode' van de soep waar hij om vraagt. Het woord rood/rodig hangt samen met het Hebreeuwse woord 'adamah', de aarde, waaruit de 'adam' geformeerd is. Bovendien wordt Esau beschreven als een 'harige' mantel (vs 25); het is een woordspeling op de landstreek Seïr (= vacht, 32, 3), waar hij zijn woongebied zal hebben -te midden van de bedoeïenen met hun tenten gemaakt van runderhuiden.
Ook Jakob komt in het verhaal duidelijk in beeld. Uit zijn naam 'hiel' moet al blijken dat hij van vóór zijn geboorte een 'hielelichter' is. (Daarin kunnen we overigens ook een mooie associatie horen met een scheper die een schaap pootje haakt om te voorkomen dat die van het pad afwijkt.)
Het doorbréken van het 'natuurrecht', van Gods eerstgeboorterecht, gaat met pijn gepaard en het is niet zomaar eenduidig goed óf verkeerd. Maar het verhaal verbloemt niet dat Israël op niet zo'n fraaie wijze daaraan is gekomen. Het volk zal dus -opnieuw- moeten leren samen-leven.

God heeft een belofte gegeven, aan Abraham, maar dat betekent nog niet dat de toekomst
van nature zal gebeuren. Twintig jaar moeten ze wachten, Izaak en Rebecca, op hun kinderen.
Dat lijkt een rode draad te zijn door Genesis: die van de onvruchtbare huwelijken. Ook al is er de belofte, ook al is er die sterke vrouw, Rebecca, -zij koos voor Izaak, en daarmee voor Gods belofte van de toekomst-, maar toch gaat het niet vanzelf: één volk, één land, één opdracht om met God te leven.
Gods toekomst vereist een samenspel tussen God en mensen, maar dan wel een samenspel volgens Gods aanwijzingen.

En als er dan twéé aan het vechten zijn, hoe moet dat dan verder?
    Aan het volk Israël wordt geleerd dat ze verwant is met de volken om haar heen, waarmee ook zo vaak gevochten zal worden. Maar naar de Thora blijkt dat God oog heeft voor die éne, die niet zo vanzelfsprekend aan zijn recht kan komen.

Als we weten dat het eerstgeboorterecht in de stam betekent dat je twee keer zoveel zult erven als je broer, dan is het niet waarschijnlijk dat je dat verkoopt voor een bord soep. Zo dom zal Ezau ook niet geweest zijn.
Ezau vraagt om te mogen eten van dat rode, dat rode daar.
    Ezau was degene die er op uit trok, op jacht ging, en niets met de akkers te maken had
In ieder geval vraagt Ezau om een plaats naast Jacob, naast het rode .. van de akker.
Want goed beschouwd had Jacob toen al, economisch gezien de betere positie voor de toekomst.
Het leven van een nomade was onzekerder dan het leven van iemand die zorg droeg voor de kuddes en de akkers -nog wel in tenten, maar op een vaste plaats.
En Ezau wil in dat leven delen. Dat ligt achter zijn vraag om te mogen eten, van dat rode.
    En wat doet Jacob, die licht hem een hiel..

Twee volken .., hoe herkenbaar. En hoe tragisch ook ..
    De Naardense vertaling biedt hier wel een mooie inkijk vind ik: de overvloedige zal dienstbaar zijn aan de geringere ...
Vond ik wel een eyeopener ..., want welke van de twee is dan de overvloedige, hij met de tweederde erfenis of hij met de betere economische vooruitzichten?

In onze tijd zouden we ons daar iets als het volgende bij kunnen voorstellen: bij al die nieuwe ontwikkelingen in de maatschappij, nieuwe technologieën, informatica (waar mensen in hun dagelijkse zorg-om-levensonderhoud met elkaar geconfronteerd worden), daar zie jij kansen voor jezelf om binnen de kortste keren 'binnen' te zijn, eventueel ten koste van anderen; van 'al diegenen die maar lui zijn, of illegaal', b.v.
Je laat je verleiden om je af te zetten tegen willekeurige groepen medemensen. Je laat je verleiden anderen zelfverantwoordelijk te laten voor alles wat er bij hen niet goed gaat. En je offert ze gewoon op.
Je laat je verleiden, want ook keurige politieke leiders doen mee in het onderscheid maken tussen volk en Gods-volk.

Nee, zegt God, alle volk is mijn volk.
    En vervolgens wil dat níet zeggen dat jij, Jakob, die valt voor de verleiding van de uitsluiting, de verleiding van de afgod, dat jij voor mij, voor God, bent afgeschreven.

Maar daar gaat het niet alleen om: temidden van al die heftigheid van emoties, van boosheid en botsingen, klinkt ook de vraag van Rebekka: ´als het zo moet, waarom leef ik dan?´, de vraag aan God, de God die toekomst belooft -Zijn toekomst.
Heel dat ingewikkelde probleem van strijd en ruzie wordt in een goddelijk licht geplaatst.

En dan klinkt daar als antwoord: de overvloedige zal dienstbaar zijn aan de geringere!

Daar ligt het antwoord op het probleem van de volkenruzie. Want er is dus een uitweg. Dit is de aanwijzing.

Er staat niet dat de laatste de eerste zal zijn. Of omgekeerd. Maar dat de overvloedige dienstbaar zal zijn aan de geringere.
Zolang beide broers de aardse overvloed voor zichzelf willen hebben, is er geen uitweg uit het conflict.
En beide broers hebben nog een lange weg te gaan. Jacob heeft door schade en schande moeten leren. Hij werd zelf bedrogen en kwam uiteindelijk in gevecht met zichzelf en met God. Pas daarna, en zo zie je maar dat de bijbel geen instant-oplossingen aanbiedt, zien we dat Jacob eindelijk dienaar kan zijn voor Ezau. Hij buigt zevenmaal voor Ezau en noemt zich dienaar.

Maar ook Ezau erkent dat hij overvloed heeft en daarom wíl hij Jacob niet als dienaar.
En zo verzoenen beide broers zich.
Uiteindelijk een happy end. Maar het is wel een einde dat niet gemakkelijk voor de hand ligt.
Beide broers hebben een lange weg te gaan, maar verzoening ís mogelijk, zodra je je afvraagt
‘waarom ben ik hier en waartoe ben ik op weg?

´Als het zo moet, waarom leef ik dan?´ Dat is de diepste vraag in ons leven.
Heeft het aardse goed míj vooral wat te bieden, of heeft God ons samen wat te bieden?
God biedt toekomst. Niet toekomst voor een, ten koste van anderen. Gods toekomst is voor ieder. We winnen er zélf bij, door dienaar van onze broeders te zijn.

Tot slot: We zijn begonnen bij ballingschap, we passeerden ook de reformatorische vraag naar ons behoud en we komen uit bij toekomstperspektief.
Er zal dus toekomst zíjn, bij God! Daar mogen we -nog steeds en opnieuw- op vertrouwen. We hóeven niet onze toevlucht te zoeken tot andere goden, afgoden die ons tot sluwheid verleiden.

Ben je op zoek naar werk -voor je levensonderhoud, zoek dan werk waar je je medemens recht in de ogen kunt kijken. Je medemens in dat bedrijf én je medemens in een nog traditionele wijze van voorzien-in-je-levensonderhoud.
Of je nu in de informatisering werkt of in de landbouw, in een illegaal naaiatelier, in welke werksoort dan ook, het moet erom gaan dat mensen er het recht hebben hun brood te verdienen, mét beleg!

Uit onszelf lukt het kennelijk niet om ons dáar bij te houden.
Welnu. God stáat er voor! Hij is onze vaste burcht. Mensen beginnen pas echt te leven als ze durven leven van genade, het vrije geschenk van God die zichzelf meedeelt; dat is de erfenis die van Abraham via Jezus bij ons is terecht gekomen.
We hebben -steeds opnieuw- de kans om dat eerstgeboorterecht aan te nemen en er van te léven, echt te leven, samen-leven. (met dank aan collega's)

zondag 31 december 2017

Heil en zegen, bij welke 'God'?

Wat een vreugde, wat een mooie dingen krijgen we te horen en te zien vandaag, de 7e kerstdag!
Jesaja heeft, zo zegt hij letterlijk, een blijde boodschap te brengen.
En Lucas laat ons de vreugde zien van de eerste getuige die in het kind Jezus de zaligheid van God heeft gezien. (Uit de Profeten: Jesaja 61:10 - 62:3 en  uit de Evangeliën: Lucas 2: 22-40)

Heel even kunnen we ons afvragen of deze boodschappen ook nu voor ons bedoeld zijn. Maar van Jesaja horen we het meteen: Zijn blijde boodschap is bedoeld voor zachtmoedigen, voor gebrokenen van hart, voor gevangenen en voor gebondenen, voor treurenden, voor treurenden van Sion en voor vreemdelingen.
Want, zo laat Jesaja weten: God, de Eeuwige, heeft het recht lief.
En Simeon -de eerste getuige van de messias- verklaart: dat God Zijn zaligheid bereid heeft 'voor het aangezicht van alle volken, een Licht tot verlichting voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israel'.

Ja, er is weldegelijk uitzicht op een toekomst van heil, ondanks dat we dat zo op het eerste gezicht in onze werkelijkheid niet zomaar kunnen waarnemen.
Ja, we mogen aannemen dat we voor verwachting van heil het beste bij déze God terecht kunnen. Bij deze God en níet bij andere!

De kerk leeft uit verwachting. Wij worden naar de toekomst geroepen.
‘En zie er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon en deze man was rechtvaardig en Godvrezend en hij verwachtte de vertroosting van Israel en ‘de Heilige Geest was op hem'-net als op Jesaja-. En hij zou de messias zien voordat hij zou sterven.
Het is deze Simeon, deze 'rechtvaardige' -zoals hij genoemd wordt-, het is deze die de belofte- van-God-aan-zijn-volk voor een nieuwe generatie doorgeeft. Ook in deze tijd zal heil, Gods heil, zichtbaar worden.

Heel gewoon, een kind van het volk Israel wordt naar de tempel gebracht, het wordt binnen gedragen in de kring van het verbond, zoals men dat gewend is te doen.
Het messiaskind is een kind van het Verbond, zo laat Lucas ons weten. Zijn ouders doen net als andere Godvrezende Joden: In gehoorzaamheid aan de Tora-voorschriften stellen zij hun eerstgeborene ter beschikking van God de Eeuwige.

Twee representanten van Gods volk, rechtvaardig worden ze genoemd, zijn er getuige van dat met dit kind Jezus de heerlijkheid-van-God in de tempel verschijnt.
Waar zij al heel lang op hopen, gebeurt voor hun ogen. De Wetsgetrouwe Simeon en de profetes Anna zien Gods belofte in vervulling gaan.
En Simeon getuigt: Mijn ogen hebben uw heil gezien dat Ge bereid hebt voor het aangezicht van alle volken.
Heel nadrukkelijk wordt het hier gesteld: Gods heil is als licht tot openbaring voor de volken en het is heerlijkheid voor Gods volk.
Gods toekomst is nabij, niet slechts voor Israel, maar voor alle volken.

Gods toekomst was nabij voor het volk in ballingschap. Gods toekomst is opnieuw nabij 'voor allen die voor Jeruzalem verlossing verwachten'.

En Anna is kennelijk een vrouw die daarover kan meepraten.
Anna, een profetes, is 84 jaar oud en al heel lang weduwe. Van de 12x7 jaar is zij maar 1x7 jaar gehuwd geweest. En al die jaren, dagelijks, verstaat zij de kunst om te wachten zonder te wanhopen. Ze diende God onafgebroken, in de tempel, met vasten en bidden. Ze verliest niet de openheid voor het onverwachte verhoren van haar gebeden. Ze blijft Gods toekomst verwachten. Ze blijft leven uit verwachting.
Deze vrouw ziet in het kind Jezus hoop voor de toekomst. Zij neemt onmiddellijk de gelegenheid te baat om over God en Zijn heil te spreken, tot allen die voor Jeruzalem, voor het volk verlossing verwachten.

Maar, deze oude wijze mensen weten het zo goed. -zij zijn wijze mensen, deze wetgetrouwe en profetische representanten van Israel-: De geboorte van messias Jezus zal een wending in de wereldgeschiedenis teweeg brengen en zijn weg, werk en kruis betekenen hét kruispunt.
Simeon zegt: 'Zie, deze is gezet als val én opstanding van velen in Israel' en: 'hij zal een teken zijn dat weersproken wordt; en de overleggingen uit vele harten zullen openbaar worden'.
Met de openbaring van het heil in Jezus Christus zal ook de tegenwerking aan het licht komen. De komst van het nieuwe zal op verzet stuiten én pijn brengen voor wie er zich met hart en ziel voor inzet.

Laten we eerlijk zijn. In de tijd van de Romeinse overheersing zullen er zeker invloedrijke mensen in Israel zijn die 'overwegingen in hun hart' hebben hoe zij het beste hun eigen belangen veilig kunnen stellen.
Maar, onder meer ten behoeve van arme weduwen zoals Anna zullen dit soort overwegingen- in-vele-harten door de messias openbaar gemaakt worden.
Zo zal de messias hoop geven voor rechtelozen wiens belangen bij de héersende machten geschaad worden.

Laten we eerlijk zijn. De messias zal mensen vlóeren óf doen opstaan, zijn optreden zal 'onthullend' zijn.
En de eerste die dit te horen krijgt is de moeder.
Door je eigen ziel, moeder van alle gelovigen, zal een zwaard gaan.

We krijgen van God een vreugdevolle boodschap, maar die boodschap is tegelijk een o zo realistische.
Gods volk krijgt het opnieuw te horen. Haar uitverkiezing staat onder het voorteken 'dat dit volk tot zegen zal zijn van alle naties'. Uit haar eigen midden staat de messias op. En hij zal scheiding en onderscheiding der geesten te weeg brengen.
Dóor lijden, weerstand en dood heen gaat het naar leven. Níet er om-heen.

In Kerstsfeer willen we het ons allemaal wel romantisch en idyllisch voorstellen, maar Lucas haalt ons al weer uit de roes en laat zien dat Jezus' weg de weg is van offer en van inzet. 
Gods volk zal een teken zijn van Zijn heilsgeschiedenis. De heilsgeschiedenis heeft te maken met lijden-voor-Gods-Zaak; heeft ook te maken met ergernis aan de Eeuwige en aan zijn Volk en aan zijn Gemeente -die het Rijk Gods dóet.
Zo'n weg vraagt geloof en geloofsgehoorzaamheid en dat geeft in de wereld en in ons leven vuurwerk en geknal. Want het moet gezegd: Heil is niet slechts voor een selecte groep, ten koste van anderen, maar God doet gerechtigheid ontspruiten voor het oog van álle volken.

Simeon zegt: 'Zie, deze is gezet als val en opstanding van velen in Israel' en: 'hij zal een teken zijn dat weersproken wordt; en de overleggingen uit vele harten zullen openbaar worden'. Onder meer ten behoeve van arme weduwen zoals Anna.

In Jesaja horen we twee keer dat het heil gebeuren zal voor het oog van de volken.
Heil, redding en gerechtigheid; Jesaja spreekt erover in de meest uitzichtloze situatie in Israels geschiedenis, de tijd van de ballingschap in Babylonië.
In de meest uitzichtloze situatie krijgt een volk te horen dat God Zijn toekomst van heil voor hen in petto heeft.
En het is éen en al opgetogenheid waarmee Jesaja deze boodschap doorgeeft:

Hij, God, heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan zachtmoedigen,
om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen van de Eeuwige en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lof-gewaad in plaats van een kwijnende geest.
En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting van de Eeuwige, tot Zijn ver-heerlijking.

Ook voor nu mogen we hopen dat gemeenschappen van gelovige mensen voorbeeld zullen laten zien, gerechtigheid en vrede zullen doen.
‘Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal God, de Eeuwige, gerechtigheid en lof doen uitspruiten, voor het oog van alle volken.

Heil kómt er. Van déze God. Dat is zeker!
En waaróm zorgt deze God daar voor?: 'Want, zo zegt God zelf, ‘ik, JHWH, heb het recht lief'.
Deze God heeft het recht lief. Dáarom mogen we heil bij Hém verwachten.

En heel kort en krachtig krijgen we te horen waarom we heil níet bij andere machten hoeven te verwachten: Dáar is roof in het brand-offer te zien, dáar is on-waarheid in hun werk en dáar is níet sprake van een eeuwig verbond.
Het kan misschien zo líjken dat er ook bij hedendaagse verleidingen heil te verkrijgen is, bij de god van de zogenaamde vrijheid, bv., die zegt dat je vooral ‘voor jezelf' moet gaan, -en voor sommigen wordt dat op kórte termijn ook bevestigd- maar op den duur zal het roof blijken te zijn.

En als er in het afgelopen jaar éen voorbeeld is van roof, van 'werk van rechtvaardigheid géen kans geven', of zelfs dat tegenwerken, dan is dat: de macht van het geld gebruiken tegen mogelijk onderdak bieden aan vluchtelingen. Een leegstaand herenhuis met een aanlokkelijk bedrag wegkopen zodat het niet meer beschikbaar is.

We kunnen al jaren zeggen dat veel mensen in onze hedendaagse samenleving niet meer gelovig zijn, niet meer kerkelijk zijn, en we kunnen ook zeggen dat velen, waaronder wijzelf, iedere dag ons aangetrokken voelen tot de verleidingen van andere, moderne goden. En soms moeten we erkennen dat onder die goden afgoden schuilgaan en dat wij hun verlokkingen amper herkennen. Maar dat is nog bijna iets onschuldigs bij wat we dus ook zien: Bewust, openlijk, nadrukkelijk de absolute macht inzetten en gebruiken om eventuele werken van rechtvaardigheid onmogelijk te maken.
En wat we ook, enkele maanden geleden, weer openlijk te horen kregen: rauw antisemitisme in een 'studieconferentie' in Rotterdam. Eén van de sprekers daar schreef op internet dat hij 'geen traan zou laten als men ‘de trein naar het Oosten’ weer opnieuw opstart'.

 Mij is geleerd dat dat -werken van rechtvaardigheid onmogelijk maken, of tegenwerken- te betitelen is als duivels werk. Nadrukkelijk de macht van het kwaad hanteren.
Het spijt me, maar dit móet gezegd worden! Ik hoop en ik bid vurig dat zo'n denken en handelen in ons niet zal post vatten. Moge de God van vrede en recht vaardig over ons blijven!

Als we ons heil van God de Eeuwige verwachten, zal er nóg iets gebeuren: 'jullie zullen priesters van de Eeuwige heten, men zal u dienaren van onze God noemen; allen die hen zullen zien, zullen hen kennen, dat zij zijn een geslacht dat de Heer gezegend heeft. En de volken zullen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw heerlijkheid en jullie zullen met een nieuwe naam genoemd worden, die de Heer zelf heeft bepaald. En jullie zullen een sierlijke kroon zijn in de hand van de Eeuwige en een koninklijke tulband in de hand van je God'.

Aan het volk zal te zíen zijn dat ze volk van God zijn. Ze zal zich dan ook als volk van God gedragen. Ze zal een sierlijke kroon en een koninklijke tulband zijn. Ze zal gerechtigheid doen.

Wij kunnen op de laatste zondag van het kalenderjaar een voorbeeld nemen aan de oude Godgetrouwe, rechtvaardige Simeon en Anna. Deze beiden zijn er getuige van dat met het kind Jezus de heerlijkheid-van-God in de tempel verschijnt.
Ook in het komend jaar blíjven wíj getuigen van Gods toekomst, zichtbaar geworden in zijn volk, in zijn messias, én zichtbaar té worden in zijn messiaanse gemeente.

Moge het komend jaar een heilzaam jaar worden, voor zachtmoedigen, voor gebrokenen van hart, voor gevangenen en voor gebondenen, voor treurenden, voor treurenden van Sion, voor weduwen en voor vreemdelingen. Voor alle volken.

donderdag 28 december 2017

Een rol voor 'God'?

Al ruim 2000 jaar houden mensen het vol om -met meer of minder succes- het verhaal te vertellen over ene Jezus, wiens korte leven zo bijzonder was geweest dat ook zijn geboorte een toch wel speciale gebeurtenis moet zijn geweest.
En uit dat geheel van geschiedenis en verhaal spreekt telkens vooral de bijzondere betekenis die mensen erin beleefd hebben over God.

Al wel ruim 5000 jaar spreken mensen over hun Godsbelevingen.
Het Joodse volk, het volk Israel, vertelt telkens opnieuw de verhalen over hoe zij volk-van-God zijn geworden, over hoe zij -als volk- telkens weer door God geroepen worden om volk-tot-zijn-eer te zijn. En over hoe zij zich telkens weer -in vreugde en vertrouwen, door vallen en opstaan- op Hem richten. Zó inspiratie biedend voor het leven van telkens nieuwe generaties.

Het volk Israel is over de hele wereld verspreid, in de loop der eeuwen; het Joodse geloof dus ook. En de -heel persoonlijke- verhalen over hun God kunnen dus overal gehoord worden.
En ook door de christelijke kerken zijn de verhalen overal over de wereld verteld.  Want christenen hebben de opdracht uitgevoerd om ook onder niet-Joden over de God van de bevrijding, de God van koning David te vertellen; want die hebben ze door Jezus leren kennen.

En wát een geschiedenissen hébben mensen door de eeuwen heen meegemaakt, rond kerk en synagoge! We hebben allemaal wel zo, in een flits, een voorbeeld in gedachten van wat er in naam van de kerk verkeerd is gegaan, ten opzichte van Joden, ten opzichte van andere volken.
Maar gelukkig, na ruim 5000 jaar van belevingen van mensen met mensen en met God -tot in de diepste diepten van ellende-, blíjven joodse mensen het volhouden om aan volgende generaties te vertellen over hun God, ook hun éigen nieuwe belevingen. En, na ongeveer 2000 jaar van verder vertellen over de bijzondere geboorte van een zoon van een timmerman, zitten tóch weer velen in de kerk met de hoopvolle verwachting iets nieuws over dat wonderlijke kind te horen te zullen krijgen.

Welke eigen -nieuwe- beleving kunnen wij vertellen; een verhaal dat ons raakt, dat ons iets doet, dat ons inspireert, dat betekenis aan ons leven zal geven.
Want, éen ding dat ik de laatste jaren geleerd heb, is dat veel mensen, vooral jonge mensen, er naar verlangen om authentieke, echte verhalen te horen te krijgen -van gewone medemensen- waaruit ze kunnen leren wát waardevol is in het leven en hoe we voor dat waardevolle kunnen stáan. We wíllen -ook tegenwoordig- zulke verhalen te horen krijgen; maar niet op een oude gestrenge manier van ‘je moet dit maar gewoon aannemen, ook al begrijp je het niet allemaal'. De manier waarop we elkaar met onze verhalen tegemoet kunnen treden, tegemoet-komend aan onze vragen en aan onze verlangens-naar-waarden, is níet de manier van de strenge, rechtlijnige gezagsverhalen -waarbij de vaders en ‘de heren' ‘t voor het zeggen hebben-, maar de manier van het broederlijk en zusterlijk uitwisselen van groeiende inzichten uit wat je meemaakt.

Dat wat jij meemaakt en wat je daarin als waardevol-voor-het-leven ontdekt, wil ik graag horen; voor mezelf om te toetsen, om af te wegen. Waar gáat ‘t nou om in ‘t leven, wat is belangrijk, en hoe kan ík meedoen in wat essentieel is; ik, timmerman, ik vrachtwagenchauffeur, ik computer-deskundige, ik vrouw, ik man, jongen, meisje ...
Op welke momenten in je leven merk je, of heb je gemerkt, dat God in jouw leven een rol speelt? -En ik vraag geen oude formuleringen, ik vraag naar jóuw belevingen, bevindingen-. Kom naast me zitten, zoals m'n broer naast me komt, en zoals m'n zus, en zoals m'n vrienden.
Vertel, b.v., wat het je doet, gedáan heeft toen de liefde jou overkwam; dat er iemand is die van jóu houdt. Je hébt de liefde geproefd!?
Vertel, wat het betékent om werk te kunnen doen waar je iets van jezelf in kwijt kunt, waar het er toe dóet dat jíj dat werk doet, dat jíj er bent. Dat ook jij niet voor niks geboren bent.
Vertel, hoe práchtig de schepping in elkaar zit en dat je daar van kan geníeten; van zó veel mooie bloemen, bomen, dieren, sterren, mensen, ...; zó goed gemaakt! En daar ben jij -o, hoe wonderlijk- een klein onderdeeltje van.
Vertel, hoe je geráakt wordt, hoe je ontroerd wordt; waardoor je kunt vloeken -ja, dat ook-, en ook hoe je strijdbaar blijft, én waarom je kunt jubelen.

Ja, het doet verdomde pijn om de wereld, om mensen te moeten zien lijden. En daar word ik verdrietig van, en daar word ik boos van. Want ik heb gezíen dat mensen arm gemáakt worden -doordat elders mensen zich verrijken-.
Het is een grof schandaal, ten hemel schreiend, dat er met Kerst in rijke landen voor miljoenen wordt opgevreten, aan reerug, aan zalmmoes. Godgeklaagd!
Zo, dit is taal van een dominee die in de fabriek gewerkt heeft, die in het derde-wereldland Vietnam de diepe armoede gezien heeft, en die God en Jezus en z'n hele kliek al lang een keer aan de kant geschoven had.

Soms voelt ‘t zó machteloos.
En dán, dan gaan we tóch door.
Hoe dóen we dat?
Ja, hoe doen we dat?
Ik doe ‘t doordat God míj weer heeft vastgepakt; -zo heb ik dat beleefd-.
Opnieuw -door de dood heen, zeg maar- heb ik liefde geproefd, heb ik verwondering beleefd, voel ik me weerbaar, door Jezus, met God.
Ja, ook in Israel en Palestina ! Misschien wel juist daar, samen met welwillende joden, christenen en moslims.

Dus: Vertel, hoe je je -soms- zo héerlijk strijdbaar kan voelen, dat je het er niet bij kúnt laten zitten. Al die machten van onrecht en onvrede, en domheid, hébben gewoon geen gelijk.

Kijk, naar de schaapherders, dat ruwe volk; kijk, naar bouwvakkers; kijk, naar je medemens.
Is er éen minder dan jij? Is er éen meer dan jij? Achten we ons gelijkwaardig?  Willen we écht, als broers, als zussen, van elkaar horen wat we écht belangrijk vinden in het leven?
Nee, willen we echt láten zíen, láten horen, wat we belangrijk vinden in ons leven; en wat we daarover -van God- geleerd hebben?

En willen we ons dan ook wel -in die gelijkwaardigheid- laten gezeggen, willen we ons wel laten corrigeren?
Wíllen we wel -als mannen b.v.- van onze zusters leren, of van onze medebroeders?
Of laten we ons door domme machten-van-de-verleiding leiden?; en moet er dán écht gezag, ‘gezag en orde' bij optreden? Willen we alleen maar door ondervinding, door schade en schande, leren?; met ook schade voor anderen.

Laat je gezeggen, open je hart, luister naar de schaapherders -die op hun beurt luisteren naar de boodschappers, naar de profeten, naar de engelen-: zij loven en prijzen God, omdat Hij hen de redder heeft laten zien.
Jawel, met God, met Gods Zoon, met hem als vriend, als broer -en in zijn zusterlijke Geest- zál het anders gaan!
Vrede kan wél, gerechtigheid kan wél; liefde zal de sterkste blijken! Het Licht straalt, overal.
Het volk dat éen en al duisternis te verduren heeft -onverdraagzaamheid, onvrede, , krijgt Licht, krijgt kracht, wordt gedragen, wordt gezien, wordt verlost.

Dát is wat wij te horen krijgen: Waar wij -mannen en vrouwen- ons machteloos voelen in de rijkdommelijke wan-orde, daar worden we -ook na zoveel-duizend jaar- geïnspireerd om met Jezus in Gods orde, in Zijn Rijk te wonen.
Het kán, God heeft ‘t laten zien! De herders hebben ‘t gezien.
En ze zéiden: We hebben ‘t zelf gezien!

Ja, dat inspireert, dat ontroert, dat maakt krachtig, dat maakt vreugdevol, dat maakt gastvrij!
En daar kunnen we nog jaren, nog eeuwen mee voort.