Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


zondag 31 december 2017

Heil en zegen, bij welke 'God'?

Wat een vreugde, wat een mooie dingen krijgen we te horen en te zien vandaag, de 7e kerstdag!
Jesaja heeft, zo zegt hij letterlijk, een blijde boodschap te brengen.
En Lucas laat ons de vreugde zien van de eerste getuige die in het kind Jezus de zaligheid van God heeft gezien. (Uit de Profeten: Jesaja 61:10 - 62:3 en  uit de Evangeliën: Lucas 2: 22-40)

Heel even kunnen we ons afvragen of deze boodschappen ook nu voor ons bedoeld zijn. Maar van Jesaja horen we het meteen: Zijn blijde boodschap is bedoeld voor zachtmoedigen, voor gebrokenen van hart, voor gevangenen en voor gebondenen, voor treurenden, voor treurenden van Sion en voor vreemdelingen.
Want, zo laat Jesaja weten: God, de Eeuwige, heeft het recht lief.
En Simeon -de eerste getuige van de messias- verklaart: dat God Zijn zaligheid bereid heeft 'voor het aangezicht van alle volken, een Licht tot verlichting voor de heidenen en heerlijkheid voor uw volk Israel'.

Ja, er is weldegelijk uitzicht op een toekomst van heil, ondanks dat we dat zo op het eerste gezicht in onze werkelijkheid niet zomaar kunnen waarnemen.
Ja, we mogen aannemen dat we voor verwachting van heil het beste bij déze God terecht kunnen. Bij deze God en níet bij andere!

De kerk leeft uit verwachting. Wij worden naar de toekomst geroepen.
‘En zie er was een man in Jeruzalem wiens naam was Simeon en deze man was rechtvaardig en Godvrezend en hij verwachtte de vertroosting van Israel en ‘de Heilige Geest was op hem'-net als op Jesaja-. En hij zou de messias zien voordat hij zou sterven.
Het is deze Simeon, deze 'rechtvaardige' -zoals hij genoemd wordt-, het is deze die de belofte- van-God-aan-zijn-volk voor een nieuwe generatie doorgeeft. Ook in deze tijd zal heil, Gods heil, zichtbaar worden.

Heel gewoon, een kind van het volk Israel wordt naar de tempel gebracht, het wordt binnen gedragen in de kring van het verbond, zoals men dat gewend is te doen.
Het messiaskind is een kind van het Verbond, zo laat Lucas ons weten. Zijn ouders doen net als andere Godvrezende Joden: In gehoorzaamheid aan de Tora-voorschriften stellen zij hun eerstgeborene ter beschikking van God de Eeuwige.

Twee representanten van Gods volk, rechtvaardig worden ze genoemd, zijn er getuige van dat met dit kind Jezus de heerlijkheid-van-God in de tempel verschijnt.
Waar zij al heel lang op hopen, gebeurt voor hun ogen. De Wetsgetrouwe Simeon en de profetes Anna zien Gods belofte in vervulling gaan.
En Simeon getuigt: Mijn ogen hebben uw heil gezien dat Ge bereid hebt voor het aangezicht van alle volken.
Heel nadrukkelijk wordt het hier gesteld: Gods heil is als licht tot openbaring voor de volken en het is heerlijkheid voor Gods volk.
Gods toekomst is nabij, niet slechts voor Israel, maar voor alle volken.

Gods toekomst was nabij voor het volk in ballingschap. Gods toekomst is opnieuw nabij 'voor allen die voor Jeruzalem verlossing verwachten'.

En Anna is kennelijk een vrouw die daarover kan meepraten.
Anna, een profetes, is 84 jaar oud en al heel lang weduwe. Van de 12x7 jaar is zij maar 1x7 jaar gehuwd geweest. En al die jaren, dagelijks, verstaat zij de kunst om te wachten zonder te wanhopen. Ze diende God onafgebroken, in de tempel, met vasten en bidden. Ze verliest niet de openheid voor het onverwachte verhoren van haar gebeden. Ze blijft Gods toekomst verwachten. Ze blijft leven uit verwachting.
Deze vrouw ziet in het kind Jezus hoop voor de toekomst. Zij neemt onmiddellijk de gelegenheid te baat om over God en Zijn heil te spreken, tot allen die voor Jeruzalem, voor het volk verlossing verwachten.

Maar, deze oude wijze mensen weten het zo goed. -zij zijn wijze mensen, deze wetgetrouwe en profetische representanten van Israel-: De geboorte van messias Jezus zal een wending in de wereldgeschiedenis teweeg brengen en zijn weg, werk en kruis betekenen hét kruispunt.
Simeon zegt: 'Zie, deze is gezet als val én opstanding van velen in Israel' en: 'hij zal een teken zijn dat weersproken wordt; en de overleggingen uit vele harten zullen openbaar worden'.
Met de openbaring van het heil in Jezus Christus zal ook de tegenwerking aan het licht komen. De komst van het nieuwe zal op verzet stuiten én pijn brengen voor wie er zich met hart en ziel voor inzet.

Laten we eerlijk zijn. In de tijd van de Romeinse overheersing zullen er zeker invloedrijke mensen in Israel zijn die 'overwegingen in hun hart' hebben hoe zij het beste hun eigen belangen veilig kunnen stellen.
Maar, onder meer ten behoeve van arme weduwen zoals Anna zullen dit soort overwegingen- in-vele-harten door de messias openbaar gemaakt worden.
Zo zal de messias hoop geven voor rechtelozen wiens belangen bij de héersende machten geschaad worden.

Laten we eerlijk zijn. De messias zal mensen vlóeren óf doen opstaan, zijn optreden zal 'onthullend' zijn.
En de eerste die dit te horen krijgt is de moeder.
Door je eigen ziel, moeder van alle gelovigen, zal een zwaard gaan.

We krijgen van God een vreugdevolle boodschap, maar die boodschap is tegelijk een o zo realistische.
Gods volk krijgt het opnieuw te horen. Haar uitverkiezing staat onder het voorteken 'dat dit volk tot zegen zal zijn van alle naties'. Uit haar eigen midden staat de messias op. En hij zal scheiding en onderscheiding der geesten te weeg brengen.
Dóor lijden, weerstand en dood heen gaat het naar leven. Níet er om-heen.

In Kerstsfeer willen we het ons allemaal wel romantisch en idyllisch voorstellen, maar Lucas haalt ons al weer uit de roes en laat zien dat Jezus' weg de weg is van offer en van inzet. 
Gods volk zal een teken zijn van Zijn heilsgeschiedenis. De heilsgeschiedenis heeft te maken met lijden-voor-Gods-Zaak; heeft ook te maken met ergernis aan de Eeuwige en aan zijn Volk en aan zijn Gemeente -die het Rijk Gods dóet.
Zo'n weg vraagt geloof en geloofsgehoorzaamheid en dat geeft in de wereld en in ons leven vuurwerk en geknal. Want het moet gezegd: Heil is niet slechts voor een selecte groep, ten koste van anderen, maar God doet gerechtigheid ontspruiten voor het oog van álle volken.

Simeon zegt: 'Zie, deze is gezet als val en opstanding van velen in Israel' en: 'hij zal een teken zijn dat weersproken wordt; en de overleggingen uit vele harten zullen openbaar worden'. Onder meer ten behoeve van arme weduwen zoals Anna.

In Jesaja horen we twee keer dat het heil gebeuren zal voor het oog van de volken.
Heil, redding en gerechtigheid; Jesaja spreekt erover in de meest uitzichtloze situatie in Israels geschiedenis, de tijd van de ballingschap in Babylonië.
In de meest uitzichtloze situatie krijgt een volk te horen dat God Zijn toekomst van heil voor hen in petto heeft.
En het is éen en al opgetogenheid waarmee Jesaja deze boodschap doorgeeft:

Hij, God, heeft mij gezonden om een blijde boodschap te brengen aan zachtmoedigen,
om te verbinden gebrokenen van hart, om voor gevangenen vrijlating uit te roepen en voor gebondenen opening der gevangenis; om uit te roepen een jaar van het welbehagen van de Eeuwige en een dag der wrake van onze God; om alle treurenden te troosten, om over de treurenden van Sion te beschikken dat men hun geve hoofdsieraad in plaats van as, vreugdeolie in plaats van rouw, een lof-gewaad in plaats van een kwijnende geest.
En men zal hen noemen: Terebinten der gerechtigheid, een planting van de Eeuwige, tot Zijn ver-heerlijking.

Ook voor nu mogen we hopen dat gemeenschappen van gelovige mensen voorbeeld zullen laten zien, gerechtigheid en vrede zullen doen.
‘Want zoals de aarde haar gewas voortbrengt en een hof zijn zaaisel doet uitspruiten, zo zal God, de Eeuwige, gerechtigheid en lof doen uitspruiten, voor het oog van alle volken.

Heil kómt er. Van déze God. Dat is zeker!
En waaróm zorgt deze God daar voor?: 'Want, zo zegt God zelf, ‘ik, JHWH, heb het recht lief'.
Deze God heeft het recht lief. Dáarom mogen we heil bij Hém verwachten.

En heel kort en krachtig krijgen we te horen waarom we heil níet bij andere machten hoeven te verwachten: Dáar is roof in het brand-offer te zien, dáar is on-waarheid in hun werk en dáar is níet sprake van een eeuwig verbond.
Het kan misschien zo líjken dat er ook bij hedendaagse verleidingen heil te verkrijgen is, bij de god van de zogenaamde vrijheid, bv., die zegt dat je vooral ‘voor jezelf' moet gaan, -en voor sommigen wordt dat op kórte termijn ook bevestigd- maar op den duur zal het roof blijken te zijn.

En als er in het afgelopen jaar éen voorbeeld is van roof, van 'werk van rechtvaardigheid géen kans geven', of zelfs dat tegenwerken, dan is dat: de macht van het geld gebruiken tegen mogelijk onderdak bieden aan vluchtelingen. Een leegstaand herenhuis met een aanlokkelijk bedrag wegkopen zodat het niet meer beschikbaar is.

We kunnen al jaren zeggen dat veel mensen in onze hedendaagse samenleving niet meer gelovig zijn, niet meer kerkelijk zijn, en we kunnen ook zeggen dat velen, waaronder wijzelf, iedere dag ons aangetrokken voelen tot de verleidingen van andere, moderne goden. En soms moeten we erkennen dat onder die goden afgoden schuilgaan en dat wij hun verlokkingen amper herkennen. Maar dat is nog bijna iets onschuldigs bij wat we dus ook zien: Bewust, openlijk, nadrukkelijk de absolute macht inzetten en gebruiken om eventuele werken van rechtvaardigheid onmogelijk te maken.
En wat we ook, enkele maanden geleden, weer openlijk te horen kregen: rauw antisemitisme in een 'studieconferentie' in Rotterdam. Eén van de sprekers daar schreef op internet dat hij 'geen traan zou laten als men ‘de trein naar het Oosten’ weer opnieuw opstart'.

 Mij is geleerd dat dat -werken van rechtvaardigheid onmogelijk maken, of tegenwerken- te betitelen is als duivels werk. Nadrukkelijk de macht van het kwaad hanteren.
Het spijt me, maar dit móet gezegd worden! Ik hoop en ik bid vurig dat zo'n denken en handelen in ons niet zal post vatten. Moge de God van vrede en recht vaardig over ons blijven!

Als we ons heil van God de Eeuwige verwachten, zal er nóg iets gebeuren: 'jullie zullen priesters van de Eeuwige heten, men zal u dienaren van onze God noemen; allen die hen zullen zien, zullen hen kennen, dat zij zijn een geslacht dat de Heer gezegend heeft. En de volken zullen uw gerechtigheid zien en alle koningen uw heerlijkheid en jullie zullen met een nieuwe naam genoemd worden, die de Heer zelf heeft bepaald. En jullie zullen een sierlijke kroon zijn in de hand van de Eeuwige en een koninklijke tulband in de hand van je God'.

Aan het volk zal te zíen zijn dat ze volk van God zijn. Ze zal zich dan ook als volk van God gedragen. Ze zal een sierlijke kroon en een koninklijke tulband zijn. Ze zal gerechtigheid doen.

Wij kunnen op de laatste zondag van het kalenderjaar een voorbeeld nemen aan de oude Godgetrouwe, rechtvaardige Simeon en Anna. Deze beiden zijn er getuige van dat met het kind Jezus de heerlijkheid-van-God in de tempel verschijnt.
Ook in het komend jaar blíjven wíj getuigen van Gods toekomst, zichtbaar geworden in zijn volk, in zijn messias, én zichtbaar té worden in zijn messiaanse gemeente.

Moge het komend jaar een heilzaam jaar worden, voor zachtmoedigen, voor gebrokenen van hart, voor gevangenen en voor gebondenen, voor treurenden, voor treurenden van Sion, voor weduwen en voor vreemdelingen. Voor alle volken.

donderdag 28 december 2017

Een rol voor 'God'?

Al ruim 2000 jaar houden mensen het vol om -met meer of minder succes- het verhaal te vertellen over ene Jezus, wiens korte leven zo bijzonder was geweest dat ook zijn geboorte een toch wel speciale gebeurtenis moet zijn geweest.
En uit dat geheel van geschiedenis en verhaal spreekt telkens vooral de bijzondere betekenis die mensen erin beleefd hebben over God.

Al wel ruim 5000 jaar spreken mensen over hun Godsbelevingen.
Het Joodse volk, het volk Israel, vertelt telkens opnieuw de verhalen over hoe zij volk-van-God zijn geworden, over hoe zij -als volk- telkens weer door God geroepen worden om volk-tot-zijn-eer te zijn. En over hoe zij zich telkens weer -in vreugde en vertrouwen, door vallen en opstaan- op Hem richten. Zó inspiratie biedend voor het leven van telkens nieuwe generaties.

Het volk Israel is over de hele wereld verspreid, in de loop der eeuwen; het Joodse geloof dus ook. En de -heel persoonlijke- verhalen over hun God kunnen dus overal gehoord worden.
En ook door de christelijke kerken zijn de verhalen overal over de wereld verteld.  Want christenen hebben de opdracht uitgevoerd om ook onder niet-Joden over de God van de bevrijding, de God van koning David te vertellen; want die hebben ze door Jezus leren kennen.

En wát een geschiedenissen hébben mensen door de eeuwen heen meegemaakt, rond kerk en synagoge! We hebben allemaal wel zo, in een flits, een voorbeeld in gedachten van wat er in naam van de kerk verkeerd is gegaan, ten opzichte van Joden, ten opzichte van andere volken.
Maar gelukkig, na ruim 5000 jaar van belevingen van mensen met mensen en met God -tot in de diepste diepten van ellende-, blíjven joodse mensen het volhouden om aan volgende generaties te vertellen over hun God, ook hun éigen nieuwe belevingen. En, na ongeveer 2000 jaar van verder vertellen over de bijzondere geboorte van een zoon van een timmerman, zitten tóch weer velen in de kerk met de hoopvolle verwachting iets nieuws over dat wonderlijke kind te horen te zullen krijgen.

Welke eigen -nieuwe- beleving kunnen wij vertellen; een verhaal dat ons raakt, dat ons iets doet, dat ons inspireert, dat betekenis aan ons leven zal geven.
Want, éen ding dat ik de laatste jaren geleerd heb, is dat veel mensen, vooral jonge mensen, er naar verlangen om authentieke, echte verhalen te horen te krijgen -van gewone medemensen- waaruit ze kunnen leren wát waardevol is in het leven en hoe we voor dat waardevolle kunnen stáan. We wíllen -ook tegenwoordig- zulke verhalen te horen krijgen; maar niet op een oude gestrenge manier van ‘je moet dit maar gewoon aannemen, ook al begrijp je het niet allemaal'. De manier waarop we elkaar met onze verhalen tegemoet kunnen treden, tegemoet-komend aan onze vragen en aan onze verlangens-naar-waarden, is níet de manier van de strenge, rechtlijnige gezagsverhalen -waarbij de vaders en ‘de heren' ‘t voor het zeggen hebben-, maar de manier van het broederlijk en zusterlijk uitwisselen van groeiende inzichten uit wat je meemaakt.

Dat wat jij meemaakt en wat je daarin als waardevol-voor-het-leven ontdekt, wil ik graag horen; voor mezelf om te toetsen, om af te wegen. Waar gáat ‘t nou om in ‘t leven, wat is belangrijk, en hoe kan ík meedoen in wat essentieel is; ik, timmerman, ik vrachtwagenchauffeur, ik computer-deskundige, ik vrouw, ik man, jongen, meisje ...
Op welke momenten in je leven merk je, of heb je gemerkt, dat God in jouw leven een rol speelt? -En ik vraag geen oude formuleringen, ik vraag naar jóuw belevingen, bevindingen-. Kom naast me zitten, zoals m'n broer naast me komt, en zoals m'n zus, en zoals m'n vrienden.
Vertel, b.v., wat het je doet, gedáan heeft toen de liefde jou overkwam; dat er iemand is die van jóu houdt. Je hébt de liefde geproefd!?
Vertel, wat het betékent om werk te kunnen doen waar je iets van jezelf in kwijt kunt, waar het er toe dóet dat jíj dat werk doet, dat jíj er bent. Dat ook jij niet voor niks geboren bent.
Vertel, hoe práchtig de schepping in elkaar zit en dat je daar van kan geníeten; van zó veel mooie bloemen, bomen, dieren, sterren, mensen, ...; zó goed gemaakt! En daar ben jij -o, hoe wonderlijk- een klein onderdeeltje van.
Vertel, hoe je geráakt wordt, hoe je ontroerd wordt; waardoor je kunt vloeken -ja, dat ook-, en ook hoe je strijdbaar blijft, én waarom je kunt jubelen.

Ja, het doet verdomde pijn om de wereld, om mensen te moeten zien lijden. En daar word ik verdrietig van, en daar word ik boos van. Want ik heb gezíen dat mensen arm gemáakt worden -doordat elders mensen zich verrijken-.
Het is een grof schandaal, ten hemel schreiend, dat er met Kerst in rijke landen voor miljoenen wordt opgevreten, aan reerug, aan zalmmoes. Godgeklaagd!
Zo, dit is taal van een dominee die in de fabriek gewerkt heeft, die in het derde-wereldland Vietnam de diepe armoede gezien heeft, en die God en Jezus en z'n hele kliek al lang een keer aan de kant geschoven had.

Soms voelt ‘t zó machteloos.
En dán, dan gaan we tóch door.
Hoe dóen we dat?
Ja, hoe doen we dat?
Ik doe ‘t doordat God míj weer heeft vastgepakt; -zo heb ik dat beleefd-.
Opnieuw -door de dood heen, zeg maar- heb ik liefde geproefd, heb ik verwondering beleefd, voel ik me weerbaar, door Jezus, met God.
Ja, ook in Israel en Palestina ! Misschien wel juist daar, samen met welwillende joden, christenen en moslims.

Dus: Vertel, hoe je je -soms- zo héerlijk strijdbaar kan voelen, dat je het er niet bij kúnt laten zitten. Al die machten van onrecht en onvrede, en domheid, hébben gewoon geen gelijk.

Kijk, naar de schaapherders, dat ruwe volk; kijk, naar bouwvakkers; kijk, naar je medemens.
Is er éen minder dan jij? Is er éen meer dan jij? Achten we ons gelijkwaardig?  Willen we écht, als broers, als zussen, van elkaar horen wat we écht belangrijk vinden in het leven?
Nee, willen we echt láten zíen, láten horen, wat we belangrijk vinden in ons leven; en wat we daarover -van God- geleerd hebben?

En willen we ons dan ook wel -in die gelijkwaardigheid- laten gezeggen, willen we ons wel laten corrigeren?
Wíllen we wel -als mannen b.v.- van onze zusters leren, of van onze medebroeders?
Of laten we ons door domme machten-van-de-verleiding leiden?; en moet er dán écht gezag, ‘gezag en orde' bij optreden? Willen we alleen maar door ondervinding, door schade en schande, leren?; met ook schade voor anderen.

Laat je gezeggen, open je hart, luister naar de schaapherders -die op hun beurt luisteren naar de boodschappers, naar de profeten, naar de engelen-: zij loven en prijzen God, omdat Hij hen de redder heeft laten zien.
Jawel, met God, met Gods Zoon, met hem als vriend, als broer -en in zijn zusterlijke Geest- zál het anders gaan!
Vrede kan wél, gerechtigheid kan wél; liefde zal de sterkste blijken! Het Licht straalt, overal.
Het volk dat éen en al duisternis te verduren heeft -onverdraagzaamheid, onvrede, , krijgt Licht, krijgt kracht, wordt gedragen, wordt gezien, wordt verlost.

Dát is wat wij te horen krijgen: Waar wij -mannen en vrouwen- ons machteloos voelen in de rijkdommelijke wan-orde, daar worden we -ook na zoveel-duizend jaar- geïnspireerd om met Jezus in Gods orde, in Zijn Rijk te wonen.
Het kán, God heeft ‘t laten zien! De herders hebben ‘t gezien.
En ze zéiden: We hebben ‘t zelf gezien!

Ja, dat inspireert, dat ontroert, dat maakt krachtig, dat maakt vreugdevol, dat maakt gastvrij!
En daar kunnen we nog jaren, nog eeuwen mee voort.

zaterdag 30 september 2017

Een huis voor alle volken

(Uitgesproken op 17 sept., vredeszondag, met dank voor de tekst van Bram Grandia in de PAX liturgiekrant)
Bijbellezing: Jesaja 56: 1-8.

U bent hier verzameld in een huis van gebed, een huis om God te ontmoeten. U bent ingegaan op de uitnodiging om vanavond hier te vergaderen. U dacht, waarschijnlijk: bij het begin van de vredesweek moet ik dáar zijn.
Ik vraag maar even: Voelde u zich nou geroepen door de God wiens aanwezigheid u hier vermoedt, of werd u gestuwd door de tijd en omstandigheden waarin we ons bevinden -een wereld vol tumult en geweld en oorlog?
Droomt u een droom van vrede en hebt u legitimatie van hogerhand nodig, van een hogere macht van buitenaf die ons nou ns de ultieme motieven aanreikt om nou eindelijk ns aan de vrede te beginnen, of hebben we daartoe genoeg aan de ont-waarding van medemensen die we indringend te zien krijgen, elke dag; en voelen we dat ook bij onszelf -mijn eigen waardigheid wordt aangetast-?
Hoe het ook zij, ík heb behoefte aan gezamenlijke ‘verheffing’. We zijn hier bijeen, lijkt mij, als ‘gemeente van Jeshaja’ (God is goed), in het ‘huis van gebed voor alle volken’.

Zo’n tekst aangereikt krijgen, dat is toch prachtig. Jesaja doet ons dromen; mij wel tenminste.

In de diverse media in onze tijd buitelen ideeën over elkaar heen: ‘de grenzen moeten dicht, nee open. We moeten het Wilhelmus gaan zingen; je moet je aanpassen, of nee, toch liever jezelf blijven; geen hoofddoek op, wel haar op je tanden’. Respectvol luisteren is er vaak niet bij, verschillen lijken groter dan ooit.

Midden in dergelijk tumult horen we dat God tot de profeet Jesaja spreekt over Zijn huis: één huis (van gebed) voor álle volken. Een haast onmogelijke droom.

Het volk Israël is na jarenlange ballingschap weer teruggekeerd naar hun eigen land. Het is een gemeenschap in opbouw, op zoek naar wat hen te doen staat, op zoek naar de eigen identiteit. En dan geeft Jesaja een Godsspraak door.

Een vredesorganisatie, een verzamelde groep vredelievende mensen, temidden van wan-orde en oorlogen, kan niet zonder mensen met verbeelding. In situaties van ogenschijnlijke uitzichtloosheid, hebben we mensen nodig die beelden hebben van rechtvaardigheid, én vreedzame plaatsen, scholen, buurten en steden.

Jesaja laat weten: Dit zegt God, de Eeuwige: Handel rechtvaardig, handhaaf het recht.
Dé voorwaarde voor álle handelen is: rechtvaardig handelen en gerechtigheid handhaven. Daar gaat het de God van Israël om. Omdat het volk dat niet deed, is het ver van huis geraakt -in ballingschap-. Nu wil men niet weer in dezelfde fout vallen. Hoe kun je dan goed en rechtvaardig leven? Door de sabbat, de rustdag, te houden en je verre te houden van al het kwaad. Gelukkig de mens die zo handelt.

Indrukwekkend hoe open dit beeld van het gebedshuis voor alle volken is. Het gaat om volken die recht doen. Bij deze God horen, is recht doen; hongerigen te eten geven, dorstigen te drinken geven, vreem-delingen opnemen, naakten kleden, zieken en gevangenen bezoeken.

In Palestina heb ik ze gezien. Mensen die de hoop levend houden. Gezamenlijk. Een gezamenlijk gebed, op straat, op vrijdag, moslims, christenen en joden samen. Op shabbat, op straat, joden, moslims en andere mensen van goede wil, in een vreedzame, gezamenlijke demonstratie voor vrede. Op zondag, bij de muur, in Betlehem, mensen uit alle volken samen in gebed vóor de opheffing van de illegale bezetting.

We hebben ze hier gezien, vorig jaar, in de Koorkerk, een bisschop, een imam, een dominee, uit de Centraal Afrikaanse Republiek. Middenin de ontketende oorlog van burgers tegen medeburgers, werken zij aan verzoening. 

Ik citeer een collega: In mijn kerk is de tegenstelling niet meer die tussen geloof en ongeloof, maar gaat het om geloof versus cynisme. “Verlangen we naar een andere, betere wereld? Hebben we het nog níet opgegeven? Laten we dan samen gaan. ‘Als je mensen wil leren varen, leer ze dan geen boten bouwen, maar leer ze verlangen naar de eindeloze zee.’

Het gaat er vooral om dát je het gaat doen, omdát je er op vertrouwt dat dit het goede is; geen cynisme, maar geloof.
Om ook Etty Hillesum te citeren: ‘Er moet na deze tijd toch gezegd kunnen worden dat God hier is geweest. En waarom zou ik dat stukje verbeelding van God niet zijn? Een plek, een lichaam, een geest voor God om te verblijven.’ Het is niet de vraag ‘wat doet God voor mij?, God heeft óns nodig; als handen en voeten op aarde. Dat er aangewezen kan worden: Hij leeft, Hij is er. Dat je mensen ziet die dingen doen. Dat het er om gaat wie je bent: kind van deze God.

Wie hoort er eigenlijk allemaal bij? Gaat het God primair om het eigen volk?

In de Bijbelse oudheid was een gecastreerde man, een eunuch, iemand die een hoge overheidsfunctie kon bekleden, maar door zijn verminking niet meer geschikt bevonden werd om in het heiligdom van God te komen. Ook zou hij, bij gebrek aan nakomelingen, na zijn dood niet meer voortleven in de gemeenschap.
Een man zonder God, zonder toekomst, dus. Jesaja geeft nu juist aan deze mens de belofte, dat ook zíjn
naam voor altijd herdacht zal worden, in de tempel van God. De gangbare wereld omgekeerd.

De nieuwe toekomst waar Jesaja over spreekt, is er dus óok, of eigenlijk allereerst, voor de outcasts in de samenleving. Ook voor de gecastreerde man aan het hof die zegt: “Ik ben maar een dorre boom, ik heb geen nageslacht…” God ziet de situatie van deze mensen. Misschien zijn ze in de ogen van anderen en van zichzelf ‘nietsnutten’. Maar God verbindt zich ook aan hen: “De mensen die zich houden aan mijn wetten, zij die gerechtigheid doen en de sabbat houden, hen geef ik iets beters dan zonen en dochters: een gedenk-teken [Yad] en een naam [Shem] ín mijn tempel én binnen de muren van mijn stad.

Het woordje Yad betekent letterlijk hand, maar kan ook teken, gedenk-teken betekenen. Dan gaat het er om dat God aan deze uit-gestotenen een naam en een teken in de tempel geeft. Hun naam gaat niet verloren. Het is als de naam op een grafsteen, op een plaquette. Yad krijgt ook de betekenis van ‘plaats, deel, aandeel’. Dan betekent het dat juist zij een plaats en een functie in de gemeenschap krijgen.

Wie vandaag Yad Va Shem zegt, denkt meteen aan het Holocaustmonument in Jeruzalem. Het is de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust en van de redders van Joden. Het gevolg van het bezoeken van dit museum is dat je als je Yad Va Shem hoort, je niet ogenblikkelijk meer denkt aan de ontmanden en de vreemdelingen in Jesaja 56. Vanaf nu denk je aan alle vermoorde Joden in de Tweede Wereldoorlog.
Betekent die naam een nationalisering van de Jesajatekst, enkel over Joden, en daarmee een inperking van het universele karakter van de tekst? Avraham Burg zegt daar wat van.

Abraham Burg is schrijver en voormalig parlementsvoorzitter, van de Knesset. Hij schrijft: ‘Het museum zal in zijn toekomstige vorm een gedenkteken zijn voor al het onrecht dat mensen is aangedaan. Het zal een plek zijn die uitstraalt hoe krachtig de strijd is tegen geweld, waar ook ter wereld. Er zal een Armeense
vleugel zijn en een Servische vleugel, er zullen voorwerpen uit Rwanda en Namibië tentoongesteld
worden, er zal een presentatie zijn ter ere van de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, die werden
uitgeroeid door blonde generaals met blauwe ogen. Een Internationaal Hof voor de Berechtiging van Misdaden tegen de Mensheid zal gevestigd worden in Jeruzalem, de Stad van Vrede, en de rechters zullen afkomstig zijn uit de hele wereld. […] en boven de poort zal de profetie van Jesaja worden gegraveerd.
Een plaats dus waar Jesaja gewag van maakt; voor álle volken.

De nieuwe toekomst waar Jesaja over spreekt, geldt ook voor de vreemdeling. Als de vreemdeling de verbinding zoekt met Israëls God, God dient en Gods naam liefheeft -vrede en recht in praktijk brengt, dus-, dan hoort die vreemdeling er helemaal bij. Dat is het veelbelovend perspectief.
Aansluiten bij God, betekent echter niet per se dat de vreemdeling ook Joods moet worden. Het gaat erom dat zij, net als iedereen, geroepen zijn hun naaste lief te hebben en recht te doen. Afkomst of religie doet er niet toe: gerechtigheid doen, is voorwaarde om deel uit te maken van Gods verbond met de mens. Dit betekent een einde aan de uitsluiting. Tenminste, zegt de profeet, zó kijkt God daar tegen aan. (Profetie is dus niks anders dan ‘met Gods ogen naar de wereld kijken’.)

Er staat geen bordje ‘verboden voor vreemdelingen‘ op Gods huis. Gods huis staat open voor alle volken. Dat is een statement in een tijd – vlak na de ballingschap - waarin juist ook gezocht werd naar de eigen identiteit als volk ten opzichte van vreemdelingen. Een tijd waarin gemengde huwelijken verboden werden. Bij Jesaja ligt het criterium om bij God te horen niet in het behoren tot één bepaald volk, maar in het luisteren naar Gods geboden en het in praktijk brengen daarvan. Ieder die zich houdt aan Gods wetten, gerechtigheid doet dus, zal God naar de heilige tempelberg brengen. Zo ziet de nieuwe toekomst eruit: één huis voor iedereen.

Dat is volgens mij het hart van de joodse en christelijke traditie, én ook van de islamitische, zo durf ik wel te zeggen. Een inclusief hart, waarbij uitsluiting uit den boze is. Een reuze actueel thema in een tijd van nadruk op eigen volk en eigen volksidentiteit.

Hebben we hier nu legitimatie van hogerhand gekregen om voor vrede en gerechtigheid te gaan -omdat we die in onszelf en in onze samenleving toch niet zomaar weten te vinden-, of hebben we -toch in elk geval- extra aansporing, inspiratie, ‘vermaning’ ontvangen, uit een wel zeer bijzondere bron?

Vertrouwen we er op dat ‘leven in Gods verbond’ zin heeft? Vertrouwen we er op dat actief om vrede roepen, zal helpen, om de oorlog in Syrië te stoppen, bv., of die in Yemen, of blijven we bij zulke praktisch-politieke vragen dan toch ineens nog cynisch, of wórden dat weer, bv. bij de oorlogsretoriek rond Noord-Korea? -Waar overigens veel Zuidkoreanen hard roepen: hou daarmee op!  
Roepen, het heeft weldegelijk zin; samen. We laten ons niet uit elkaar spelen. En ook dit moet luid geroepen worden: joden, christenen en moslims in Israel en Palestina houden niet op om -zelfs na 50 jaar bezetting van de Westbank en Gaza- te roepen: stop er mee, wij willen gewoon samen leven als goede buren.
En, omdat het dicht op onze huid komt, ook dit moet gezegd, gebeden: wij zijn niet bang, wij laten ons niet bang maken, niet door IS en aanverwanten, en ook niet door extreem rechts -dat hier in onze eigen omgeving brutaal de straat opeist, vandaag in Enschede-. We laten ons niet bang maken. We laten ons als mensen van goede wil bijeen roepen in een huis van gebed voor alle volken.
 
En vanavond voel ík me hier ‘opgetild’, boven m’n verwarring uit, hier wordt het beste van onszelf naar boven geroepen én te binnen gebracht.

 We bidden:    God van Vrede,
U laat U raken door wat mensen meemaken, U wilt hen nabij zijn.
Wij danken U dat U ons nabij gekomen bent, in een volk, in een mens; telkens opnieuw in mensen. Wij danken dat U een God bent die mét ons gaat op de weg door het leven, in vrolijke en in harde tijden. We danken dat U ons draagt als een moeder en leidt als een vader. Geef dat wij ons door U láten leiden en láten dragen.   
Dank U wel, God, dat bevrijding iets is van alle tijden, van vroeger en net zo goed van nu, van vandaag. Dank U wel dat bevrijding ook mógelijk is; geen mooie droom om naar te verlangen, maar werkelijkheid daar waar mensen, vol van uw Geest laten zien dat niets hen kan knechten, klein maken of louter en alleen slachtoffer van omstandigheden of van andere mensen.
    Om uw Vrede bidden wij, wij hier bijeen, samen met mensen wereldwijd,
voor een wereld waar wél plaats is voor uw Visioen, voor mensen die dromen hebben afgeleerd, stomgeslagen door al het geweld.

God van alle mensen, om uw Vrede bidden wij, voor hen die moeten leven te midden van onrecht en haat,
aanslagen en oorlogen, verwoesting en verwarring, racisme en discriminatie, uitbuiting en vernedering,
honger en armoede, ziekte en dood, angst en onzekerheid.
Gelukkig zijn er groepen mensen, in de Centraal Afrikaanse Republiek, in Palestina, in Hongarije, in Frankrijk, in Berlijn, in Enschede, in Middelburg, die samen zeggen Wij laten ons niet bang maken.

Goede God, om uw Vrede bidden wij, dat wij mogen spreken tot elkaars verbeelding, dat wij mogen oplichten in uw Licht bij een ander, dat wij mogen bewegen in uw Geest, mensen verbindend -naar uw beeld en gelijkenis.
We bidden om bezieling en begeestering in ons leven. Bezieling en enthousiasme bij alles wat we doen, opdat onze samenleving een bezielde en aantrekkelijke samenleving zal zijn waar vertrouwen in het leven aanstekelijk werkt, waar geloof en hoop inspiratie geven, waar liefde ons samenbindt. Mogen de kerk, de synagoge en de moskee daarvan een werkplaats zijn, waar we samen komen om te oefenen in geloof, om hoop op te doen, om liefde te leren en om dit alles in onze gemeenschappen en daarbuiten met hart en ziel in praktijk te brengen.

maandag 4 september 2017

Samen leven vieren

Onderstaande tekst, gehoord hebbend het lied 'Mag ik dan bij jou? van Claudia de Breij
en gelezen: uit O.T. Toraboek Deuteronomium 14: 22-29 en uit N.T. Geschriftenboek Handelingen 4: 31-35. (De aanwezigen hebben eten meegebracht voor de voedselbank en voor de gezamenlijke lunch.)

Laten we eten en drinken en vrolijk zijn.' - Dat is nou niet bepaald een calvinistische uitspraak. Feestvieren, dat hebben stijle calvinisten altijd overgelaten aan de Roomsen.
In Dt 14 is het een opdracht aan Israel: "gij zult voor het aangezicht van de Heer, uw God, eten en u verheugen...", zo staat er. Elk jaar moet Israel naar het heiligdom gaan met een tiende van z'n inkomen, om daarvan te eten en te drinken en vrolijk te zijn.

In de voorbereiding van deze startzondag kregen we het over -als we een open kerk willen zijn, voor het dorp bv., dan zullen we een open gemeenschap zijn in de zin van 'ieder is welkom -kom maar binnen’- en ook: open ‘naar buiten’, mede-deelzaam met de minder-bedeelden. We delen bv. met de voedselbank, ...

Zo kwamen we op de bijbeltekst in Handelingen over de eerste christengemeente in Jerusalem waar men alles samen deelde. ‘De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. Niemand onder hen leed enig gebrek’.
We lazen de tekst en ontdekten dat de beschreven praktijk voor ons nu in onze hedendaagse levenspraktijk, ook voor ons kerkelijken, niet zo vanzelfsprekend is. Integendeel.

Enkelen van u kennen wellicht de rockband Queen nog? De roemruchte zanger, Freddy Mercury, schreeuwde het uit: ´Is this the world we created? We made it all wrong! If there´s a God looking down on us, what will he say: What have you created! ´Wat hebben wij er een verschrikkelijke wereld van gemaakt!     En Bob Dylan zong lang geleden: ´´The times, they are a-changing´´. En Frank Boeijen zingt :´Het leven is anders sinds de dag dat God is doodverklaard´.

En we lezen nu in Handelingen, over de eerste christengemeente in Jerusalem, dat daar in de stad de naam van Jezus veel verzet oproept. De leiders van het volk verbieden de mensen om die naam nog te gebruiken!

Is het bij ons ook zo ver gekomen? Dat God niet meer in het openbaar zichtbaar en hoorbaar mag zijn? ‘Geloven dat doe je maar thuis, in je eigen besloten kring, zo wordt ons voorgehouden, door velen van onze economische, politieke en filosofische leiders. De plaats waar God nog in de samenleving te vinden was, is leeg verklaard. We kunnen wel zonder. We redden ons prima, Zo horen we.
Totdat we op grenzen stuiten; en vervolgens toevlucht zoeken -nee, niet eens bewust, maar stilletjes-, bij andere ‘hogere’ krachten.  En zo wordt de lege plaats -bijna ongemerkt- bezet; bezet door krachten die zich aan ons voordoen, of die aan ons gepresenteerd worden, als de ware verlosser. Vrijheid, dat moeten we hebben. ‘Laat het maar aan de vrije markt over, dan komt het allemaal goed’. En d’r worden ook zondebokken aangewezen -aan wie we de schuld kunnen geven voor alles wat niet goed gaat.

Het is dus niet de sekularisatie -vrij van betuttelende godsdiensten-, die erg is; het zijn de afgoden -ja, zo mogen we ze wel noemen- die we toelaten om de lege plaats op te vullen. We redden het níet -alleen-, maar we hebben niet door bij welke mens-ont-erende krachten -die zich als dé redders voordoen- we onze toevlucht zoeken. Het zijn die zogenaamd ‘hogere machten’ die de goede God nog verder in de verdachten-hoek zetten. En het zijn zij die de centrale lege plek gaan innemen -als we niet oppassen.

Wat doen mensen van de goede God als ze ontkenning en ontkrachting ondervinden?
In Handelingen 4 in die gemeente in Jerusalem, is dat volkomen duidelijk: bidden! Er worden geen doe-het-zelf-strategieën bedacht, maar de God van hemel en aarde wordt aangeroepen.
Geleid door de Geest zien ze dat Psalm 2 op deze situatie van toepassing is. Wat ze om zich heen zien gebeuren, is te benoemen als ‘verzet tegen de gezalfde van de Eeuwige’. Het juk dat in naam van on-machten wordt opgelegd, moet dus afgeweerd, afgeworpen worden. ‘Van de boeien moeten we ons bevrijden’, zo staat er in de psalm. 
Wat doet de gemeente in Jerusalem? Er wordt gebeden, gebeden dat -ondanks de sterk opkomende afgodische krachten- Gods plan wél in vervulling gaat, zelfs dwars door alle vijandschap heen!

Na dit gebed wordt op drie manieren duidelijk dat Gods Geest wel werkt! Zijn kracht gaat stromen als antwoord op het gebed van de leerlingen van Jezus die samen zijn om te zoeken naar het plan van de Eeuwige.

1 De plaats waar ze bijeen zijn, begint te beven.
2 Allen worden vervuld van de heilige Geest. Volstromen met de Geest is kennelijk steeds opnieuw nodig.
3 Allen spreken vrijmoedig over de boodschap van God.

In Dt 14 gaat het over de tienden. Een tiende deel van de opbrengst van het land, van het koren, de druiven, de olijfolie, samen met de eerstgeborenen van de runderen en het kleinvee-, een tiende deel zal de Israeliet elk jaar bij het heiligdom inleveren.
In het aanbieden van de tienden en de eerstelingen zit de gedachte dat je bezit ten diepste nooit enkel jóuw bezit is, maar dat Gód de eigenlijke bezitter van het land is. Het land, de aarde, die is niet van jou, maar die heb je van God gekregen,in bruikleen. Gód is de Gever van de oogst, van de opbrengst van het land, en daarom zul je God ook een tiende en de eerstelingen van het land en het vee geven.
De tienden hebben dus direkt te maken met hoe je omgaat met de aarde, met bezit, met rijkdom. Geloof en milieu, geloof en ekonomie: ze hangen direkt met elkaar samen.

Nou is het opvallende hier in Dt 14, dat de nadruk allereerst erop gelegd wordt dat je zélf, van je tienden, feest moet gaan vieren. Opvallend, want die opbrengst van het land en van het vee moet je dus wel aan jezelf besteden. En je moet er nog feest van gaan vieren ook!
Maar, wacht even. Het gaat niet om zomaar een feest; het gaat om een feest "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je moet wel degelijk eerst je tienden inleveren en er dan feest van vieren in het heiligdom, de plaats die God verkiezen zal -en dat slaat dan op de tempel in Jeruzalem.
Je moet wel degelijk eerst de tienden inleveren. Daar kom je niet onderuit. Als je te ver van Jeruzalem afwoont, of als God je zo overvloedig gezegend heeft dat het geen doen is om met een tiende daarvan naar Jeruzalem te sjouwen, dan kan het ook anders: dan verkoop je thuis je tiende en ga je met het geld daarvan naar Jeruzalem en koop je dáar vervolgens weer wat je maar lekker vindt om feest mee te vieren, koeien, schapen, geiten, wijn en sterke drank. Dat feest moet je dus wel degelijk vieren "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je kunt niet thuisblijven, want daar is dat aangezicht van God niet.
En er hoort nóg iets bij, namelijk dat je elk derde jaar je tiende volledig afstaat. Je moet het afstaan aan de mensen voor wie het leven meestal géén feest is; de armen, de zwakken, de kanslozen. Met name genoemd: de vreemdeling, de wees en de weduwe.

Opmerkelijk, hoe nauw dat dus met elkaar samenhangt: het aanbieden van de tienden aan God én het aanbieden van de tienden aan de armen en zwakken; het feestvieren met je eigen familie, én het er voor zorgen dat ook de mensen voor wie het leven bepaald géén feest is een beetje vreugde zullen ervaren; het delen in de gaven die God geeft én het delen daarvan met wie géén opbrengst hebben.
    Opmerkelijk, hoe nauw dat met elkaar samenhangt; zelfs zó nauw, dat Gods zegen voor jou ervan afhangt. Want zo eindigt het: "...opdat de Heer, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet."  De medemens zul je dus laten delen in de zegen die jij van God ontvangt. Daarvoor krijg je die zegen van God. De barmhartigheid die God jou bewijst zodat je genoeg hebt om tienden af te staan-, die barmhartigheid zul jij ook bewijzen aan wie er niet zo barmhartig aan toe zijn.

In de evangelieën klaagt Jezus de leiders aan omdat ze dát nou juist niet doen. Jezus bedoelt: het gaat ook bij de voorschriften voor de tienden er uiteindelijk om dat er recht geschiedt aan de rechtelozen; dat je hen barmhartigheid bewijst; dat geloof in God ook het liefhebben van je naaste inhoudt.
Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
De eerste gemeente in Jerusalem heeft dus heel goed begrepen wat er in de Tora, in het boek Deutero-nomium bedoeld wordt. Dat wat je méer hebt dan wat je voor jezelf nodig hebt, dat stel je beschikbaar aan je leef-gemeenschap, in een samen-leef-vorm waar je ‘liefhebben van God en mens’ in praktijk kan brengen.  Of waar je dat toch minstens met elkaar kan oefenen.
De kibbutz in Israel was ook -nog niet zo lang geleden- een mooie vorm van samen-delen. De sabbath op vrijdagavond beginnen met de gezamenlijke sabbathmaaltijd, ach, zo mooi. (Ik was er, jaren geleden.)

Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
Waarom is dat belangrijk? - "...opdat u steeds opnieuw leert te leven in ontzag voor de Heer, uw God", zo staat er in vs 23. Dat brengen van de tienden om daarvan feest te vieren voor Gods aangezicht, samen met de zwakken en armen-, dat heeft dus een heel speciaal doel: het gaat direkt om je geloof, om je eerbied en ontzag voor God, om je liefde voor de Eeuwige. Dat feestvieren van de tienden, dat is er dus ook om te leren dat de Eeuwige de enige God is bij wie het heil te vinden is.
En om er aan vast te houden, het niet verloren te laten gaan, het niet uit handen te laten nemen, de plaats niet te laten bezetten.
Het gaat dus om een heel 'geestelijke' en 'spirituele' zaak: het leren vrezen van de Heer, je leven lang; maar tegelijk gaat het om een heel 'sociale' en 'materiële' zaak: het delen van je rijkdom met de armen om zo samen met de kanslozen van het leven een feest te maken.

En als we nu opnieuw gastvrijheid, een open huis, een open kerk, willen oefenen, dan hebben we vanmorgen toch al een mooie bede gehoord: ‘Als het onweer komt, en als ik dan bang ben, mag ik dan bij Jou ...?
Bidden wij ook maar weer, tégen de on-machten in: ‘Als er een clubje komt waar ik niet bij wil horen, mag ik dan bij Jou? Als er een regel komt waar ik niet aan voldoen kan, mag ik dan bij Jou? En als ik iets moet zijn wat ik nooit geweest ben, mag ik dan bij Jou?  Als de oorlog komt en als ik dan moet schuilen, mag ik dan bij Jou?
God, blijf in ons midden. Dan blijven wij gastvrij, dan blijven wij dat oefenen; open kerk, open huis. En dan zorgen de diakenen dat onze tienden bij de voedselbank komen.
Zo gaan we samen verder. Nog vele jaren.