Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


Wee u, schijnheiligen! (Matteüs)

Rede(n)eren met Matteüs. (Mattheüs 23)
Mn eerste vraag: heeft Matteus voor ons geschreven?
Mijn antwoord: nee, het geschrift is geschreven voor een specifieke doelgroep, zijnde christengemeenten zo rond het jaar 85 met leden van joodse en van niet-joodse oorsprong.

Als wij het Matteus-geschrift nu toch lezen en er inzichten voor ons, nu, in willen horen, dan moeten we ons goed realiseren welke de parallellen wel kunnen zijn van ons in onze situatie met die van Matteus´doelgroep en welke verschillen er zijn.
Als we hedendaagse leerlingen willen zijn, kunnen we onze weg vinden door naar Matteüs te luisteren. Het gaat om het leren en het doen van de wet en de profeten in het licht van Jezus’ verkondiging.

Matteüs bouwde zijn boek met leerredes en handelingsaanwijzingen op in een structuur die de
joodse opvatting van leren weerspiegelt. Maimonides, de grote joodse geleerde uit de middeleeuwen, schreef: ‘Van alle gedragsregels die de Tora kent, is er niet één zo belangrijk als leren. Sterker nog: leren is belangrijker dan alle andere gedragregels tezamen. Want leren voert tot actie. Daarom moet leren aan actief handelen voorafgaan’.

Dit leren is gericht op het doen van gerechtigheid. Het gaat in dit leerproces niet om de geleerden of de leraren, maar om de leerlingen. De Talmud zegt dat slechts ‘de adem van lerende schoolkinderen de wereld in standhoudt’. Pas de verbinding van leer en leven levert kennis op. In gesprekskringen of leerhuizen zal daarom steeds de wereld van de leerlingen, de levenservaringen van de gesprekspartners, moeten meespreken in het leerproces. We kunnen de oude teksten en verhalen gezamenlijk bestuderen, maar we leren pas echt als we daarbij ook ons eigen leven, onze vragen daarbij, twijfels en ervaringen ter sprake brengen. De wereld en het leven moeten in het leerhuis aanwezig zijn, zodat aansluitend in het gewone leven de geloofsleer handen en voeten kan krijgen.

Het leven brengt ons steeds weer in ongekende situaties en roept voortdurend nieuwe vragen op. We blijven leerlingen en alleen als leerlingen kunnen we de wereld in stand houden. Om met onze eigentijdse levensvragen verder te komen, moeten we doorgaan met leren. De wijsheid van de traditie kan daarbij opnieuw betekenis krijgen in de dynamiek van onze vragen bij het oude geloofsgoed. Zoals Matteüs de wet en de profeten actualiseerde in het licht van Jezus’ onderricht, zo kunnen wij in zijn leerboek inspiratie vinden om onze levensweg -in de richting van het doen van gerechtigheid, dus- te verlichten.

Het evangelie naar Matteüs is dus een leerboek -en we lezen die omdat we levensvragen hebben-. Vijf, of eigenlijk zes (of toch vijf) grote leerredes bepalen de structuur van het geheel en in die redes wordt de geloofsleer uitgelegd. Matteüs schrijft over Jezus’ betekenis voor de wereld en proclameert wat zou moeten zijn, of komt, het Koninkrijk der hemelen.

Matteüs heeft een zeer weloverwogen compositie, waarvan de delen bij elkaar horen en elkaar uitleggen. De constructie is niet alleen interessant vanwege het literaire gehalte van dit geschrift, maar het ontvouwt ook de bedoelingen en de boodschap van de schrijver.

De opbouw, de structuur en de stijlmiddelen van het boek vertellen de lezer dus óok het verhaal. Door inzicht in de opbouw worden de inhoud en boodschap van de tekst duidelijk.
Mogelijk was Matteüs een ‘catechetisch leerboek’ voor de nieuwe dopelingen van de paasnacht in de jonge christelijke gemeente. In de periode voorafgaande aan hun doop, waarschijnlijk gedurende de veertig dagen, kregen zij onderricht in de oude joodse en vernieuwende christelijke leer. Het boek kan geschreven zijn door een Farizeeër, iemand uit Antiochië in Syrië en is gedateerd op ongeveer 85 na Christus. De gebruikte vormprincipes en stijlmiddelen wijzen op een schrijver uit de kring der schriftgeleerden.

In Matteüs behoren leren en doen bij elkaar. Steeds wordt in de redes onderricht gegeven, waarna de leer geconcretiseerd wordt in genezingsverhalen, in gelijkenissen, in discussies en handelingen.
Het aantal grote leerredes, vijf, komt overeen met het aantal boeken van Mozes (Tora). De keuze voor deze vorm is in twee opzichten van belang. Matteüs maakt veel gebruik van getallensymboliek en hij sluit aan bij het Oude Testament. De getallensymboliek kan een didactische steun in het leerproces geweest zijn, maar het was ook een bekende schriftgeleerde manier van werken. De symboliek van de getallen ondersteunt het vertelde. Het geeft het verhaal een extra laag of een grotere lading mee. Zo wijst het getal twaalf voor het aantal discipelen naar de twaalf stammen van Israël. Het totale aantal discipelen en hun namen worden genoemd voorafgaande aan het moment dat zij als apostelen (gezondenen) worden uitgezonden (hoofdstuk 10). Daar komt het evangelie, dat oorspronkelijk voor Israël was, beschikbaar voor de hele wereld.

Matteüs is de evangelist die het Oude Testament laat spreken. Er komen wel 130 impliciete en
expliciete verwijzingen naar oudtestamentische teksten in het boek voor. Dit wijst opnieuw op
Matteüs’ schriftgeleerde achtergrond, maar is tevens van belang om te begrijpen wat Matteüs
zijn leerlingen wil inprenten. Matteüs wil het joodse geloofsgoed in zijn waarde laten én hij geeft die weer in een geactualiseerde vorm. Het joodse geloof, de vertrouwde leer wordt geplaatst in het licht van het nieuwe. Het nieuwe is Jezus’ leer en zijn handelen. De manier waarop Jezus als rabbi de bekende leer onderrichtte en er naar handelde, maakte de oude boodschap nieuw en inspirerend voor zijn leerlingen en de schare. Matteüs schreef ten behoeve van de mensen die met de Schriften vertrouwd waren en Jezus als de messiaanse redder van joden en niet-joden herkennen.

Het gaat Jezus om de vervulling van de wet en de profeten. Dit is de weg die de volgelingen gewezen wordt, dit is het perspectief van Matteüs. Hij onderwijst het uitzicht op het Koninkrijk en leert de weg die we kunnen gaan. Het Koninkrijk is daar waar mensen onrecht vervangen door gerechtigheid. Door de komst van de messiaanse koning is het Koninkrijk der hemelen onder handbereik van de mensen. Ieder die het onderricht hoort en vervolgens doet zoals Jezus deed, maakt deel uit van het Koninkrijk.
Het Koninkrijk is een groots en meeslepend visioen, maar het wordt waar door degenen die durven zijn als de armen van geest, de zachtmoedigen en de vredestichters.

Het is in de structuur van het geschrift dat de zaligsprekingen aan het begin (H5) staan tegenover de wee-klachten aan het eind (H23). De zaligsprekingen worden via de leerlingen voor de scharen bestemd en de wee-klachten over de farizeeën en schriftgeleerden ook gesproken tot de schare en de discipelen.
Matteus zet een scherpe polemiek neer tussen de beide groepen in zijn tijd (de farizeeën en de Jezus-beweging)  die er heilig van overtuigd zijn trouw te zijn aan de joodse traditie. En het is aan zijn hoorders in de gemeente dat Matteus wil waarschuwen tegen een verwerpelijke geesteshouding die ook de Jezus-beweging bedreigt. Want ook een ontspoorde messiaanse gemeenschap verliest voor God haar recht van bestaan.

De woorden van Jezus in Mattheüs 23 vormen een rede tegen de schriftgeleerden en de Farizeeën. Het is een zeer scherpe rede, zoals blijkt uit het zevenvoudig ‘wee u, schriftgeleerden en Farizeeën’. Het is de climax van de twist met de joodse leiders. Gedurende lange tijd had Jezus de joodse leiders gewezen op zijn zending ten dienste van Israël en de volken. Maar zij wilden niets met Jezus te maken hebben. Nu Jezus in Jeruzalem is, is Hij verbolgen ten aanzien van de joodse leiders.

Jezus maakt hen grote verwijten. Dat doet Hij niet in blinde woede, zoals blijkt uit 23:1-12, waar Jezus erkent dat de schriftgeleerden en de Farizeeën staan in de lijn van Mozes. Zij hebben autoriteit en moeten daarom ook gerespecteerd worden. Opmerkelijk is wat Jezus in vs 3 over hen zegt: ‘Alles dan, wat zij u ook zeggen, doet dat en onderhoud dat, maar doet niet naar hun werken’.

Uit deze woorden komt echter ook de aanklacht naar voren. Die gaat niet over de betekenis van de Tora, maar over de gezindheid waarmee zij onderhouden wordt. Jezus verwijt de leiders dat zij niet in de geest van de Tora handelen. Wat Jezus bij hen mist is de barmhartigheid (vs 23). Hun woorden zijn wel goed en ook hun ijver, maar hun daden verraden dat hun innerlijke gesteldheid niet goed is. En dat komt messcherp naar voren in 23:13-36, waar Jezus hen telkens ‘huichelaars’ (hypocrieten) noemt en voorbeelden geeft van hun huichelachtigheid.    

Wie gaat tellen in de NBG-vertaling (en in de Naardense Bijbel) zou kunnen menen, dat er van een achtvoudig ‘wee u’ sprake is. Maar dan zij er op gewezen dat vers 14 tussen vierkante haken staat. Dat wil zeggen dat de oudste handschriften van het evangelie naar Mattheüs dit vers niet hebben.
Opmerkelijk is dat in het evangelie naar Lukas de ‘wee u’ uitspraken staan in Luk. 11, maar ze staan daar niet allemaal en die er staan, staan in een andere volgorde. De woorden over Jeruzalem vinden we in Luk 13: 34 en 35.

Met de scherpe kritiek staat Jezus niet alleen, zo laat Matteus zien. In joodse bronnen zijn voorbeelden van anderen die ook messcherpe verwijten hebben gemaakt aan leiders over hun huichelarij, zoals de profeten uit het Oude Testament. Zij hebben net als Jezus scherpe kritiek geoefend op de hooggeplaatsten in het land. Te denken valt aan Jesaja met zijn zesvoudig wee over de rijken en de machtigen (Jes. 5:8-24), aan Jeremia die de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem moet aanzeggen dat zij het verbond verbroken hebben door achter andere goden aan te lopen (Jer. 11:1-14) en aan Ezechiël, die namens God moet profeteren dat de herders van Israël slechte herders zijn, die van hun taak ontheven zullen worden (Ezech. 34).

In hoeverre zijn de wee-klachten op ons van toepassing? En wat leren we daarvan (welke van onze levensvragen krijgen ermee -richting van- antwoord)?    (De vertaling hieronder is uit de Naardense Bijbel.)

23:13     Wee u!, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge het koninkrijk der hemelen afsluit voor de mensen;
want zelf komt ge er niet in en die er wél inkomen láát ge er niet binnenkomen!    

23:14     Wee u!, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge de huizen der weduwen opeet terwijl ge voor de schijn langdurig bidt;
daarom zult ge ook in het oordeel overvloediger ontvangen!    

23:15     Wee u!, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge de zee en het droge rondreist om één nieuw lid te maken,
en wanneer het geschiedt maakt ge van hem een hellekind, dubbel zo erg als uzelf.    

    (U hebt de bekeerling een tegenstrijdig geloof voorgeleefd; zo krijgt God er een huichelaar bij. Terwijl bekeerlingen vaak de ´fijnsten´ zijn.
Zie ook ? de afbeelding van de mediator (Jezus op de berg) die zijn toehoorders coacht om goede, vertrouwenwekkende vertegenwoordigers te zijn; uit een kranten-advertentie van een verzekeringsmaatschappij.)

23:16     Wee u!, blinde wegwijzers, die zegt: zweren bij de tempel is niets,
zweren bij het góud van de tempel verplicht!    

23:17     Dwazen, blinden!- want wat is van groter belang: het goud zoals het is of de tempel die het goud heiligt?    

23:18     En: 'zweren bij het altaar is niets, zweren bij de offergave daarop verplicht!?'    

23:19     Blinden!- want wat is van groter belang: de gave zelf of het altaar dat de gave heiligt?    

23:20     Wie dus zweert bij het altaar zweert dáárbij en bij alles daarop    

23:21     en wie zweert bij de tempel zweert dáárbij en bij wie daarin woont;    

23:22     en wie zweert bij de hemel zweert bij de troon van God en bij wie daarop zetelt!

    (Een eed zweren bij wat heilig is in deze wereld (God of goud/geld?) en daarmee vertrouwen wekken ??; je bent betrouwbaar als je ja ja is en je nee nee!)   

23:23     Wee u!, schriftgeleerden en farizeeërs, schijnheiligen!-
omdat ge het tiende afdraagt  van mint, anijszaad en komijn, maar wat in de Wet zwaarder weegt nálaat: recht, ontferming en trouw;
dát moest ge doen en het andere niet nalaten;    

23:24     gij blinde wegwijzers, die een zeef gebruikt tegen muggen maar kamelenkrengen opdrinkt (doorslikt)!    

    (O, jawel, je draagt bij aan goede doelen, je doet aan liefdadigheid, maar onrechtvaardige verhoudingen laat je bestaan; aan de miljonairs-taks b.v. praat je voorbij.)

23:25     Wee u, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge beker en schotel van buiten reinigt terwijl ze van binnen bulken van roofzucht en teugelloosheid;    

23:26     verblinde farizeeër, reinig éérst de binnenkant van de beker opdat ook z'n buitenkant rein kan worden!    

    (...

23:27     Wee u, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge lijkt op witgekalkte graven die van buiten goed om te zien schijnen maar van binnen bulken van doodsbeenderen en allerlei onreinheid;    

23:28     zo schijnt ook u van buiten voor de mensen wel rechtvaardig, maar van binnen zijt ge vervuld van schijnheiligheid en verachting van de Wet!    
    (Zie krantenbericht van 7 okt.: deken-pastoor Haffmans in Ned. Limburg die een levensstijl heeft met maitresses, snelle auto´s, dure wijnen en luxevakanties; gedurende 22 jaar; met geld van het Parochieel Armenbestuur; zonder dat het bisdom ingrijpt.)

23:29     Wee u, schriftgeleerden en farizeeërs,- schijnheiligen!-
omdat ge graftombes bouwt voor de profeten en de begraafplaatsen der rechtvaardigen opsiert

23:30     en zegt 'als wij er waren geweest in de dagen van onze vaderen waren we niet met hen medeplichtig geweest aan het bloed van de profeten':    

23:31     zó betuigt ge over uzelf dat ge zonen zijt van wie de profeten hebben vermoord    

23:32     en maakt ú de maat van uw vaderen vol!    

    (Vanaf vers 29 noemt Jezus het doden van de profeten. Hij stelt de schijnheiligheid aan de kaak van hen die zeggen: ‘onze vaderen hebben inderdaad profeten gedood, maar wij zouden dat nooit doen.’ Jezus wijst op de huichelachtige karakter hiervan door te zeggen: jullie geven in ieder geval toe zonen van profeten- moordenaars te zijn, maar het is nog erger, want jullie zijn net als jullie vaderen; ook jullie doden profeten.)

23:33     Slangen, adderengebroed,-
hoe zult ge de veroordeling ter helle ontvluchten?    

23:34     Daarom, zie: ik zend u profeten, wijzen en schriftgeleerden;
van hen zult ge er doden, kruisigen, van hen zult ge er geselen in uw samenkomsten
en vervolgen van stad tot stad,    

23:35     en zó komt over u al het rechtvaardige bloed dat op de aarde is vergoten,
vanaf het bloed van de rechtvaardige Abel tot aan het bloed van Zacharias de zoon van Berechja, die ge vermoord hebt tússen tempel en altaar!    

23:36     Zeker is het, zeg ik u: komen zal dit alles over dit gebroed!    

    (Ach, van begin tot eind, vanaf het eerste bijbelboek tot en met het laatste, heeft er bloed gevloeid. Moge het in de messiaanse gemeente nou ns anders zijn.
Maar, welke moraliteit valt hedentendage aan te kaarten? Zie: interview D.V. 8 okt.: ...)

23:37     Jeruzalem, Jeruzalem, dat de profeten doodt en stenigt wie tot haar gezonden zijn,
hoe vaak niet heb ik je kinderen willen samenbrengen zoals een vogel haar eigen kuikens samenbrengt onder haar vleugels,- en ge hebt het niet gewild!    

23:38     Zie, 'uw huis wordt aan u overgelaten' (Jer. 22,5);    

23:39     want ik zeg u: mij ziet ge niet meer, van nu af totdat ge zeggen zult
'gezegend die komt met de naam van de Heer' (Ps. 118,26)!



In vs 37 vervolgt Jezus niet langer zijn ‘wee u’ uitspraken tegen de schriftgeleerden en Farizeeën, maar spreekt nu Jeruzalem aan.
De vraag is: wie heeft Jezus hiermee op het oog?

Ongetwijfeld ziet de uitdrukking ‘Jeruzalem’ op een grotere groep mensen dan alleen de schriftgeleerden en de Farizeeën. Maar Jezus noemt die grotere groep niet met uitdrukkingen die Hij elders wel gebruikt, zoals ‘Israël’ (zie 8:10) of ‘huis Israels’ (zie 10:6, 15:24). Jeruzalem is voor Jezus de stad van de geestelijke (en tegelijk wereldlijke) leiders. En daarmee is Jeruzalem de stad van de tegenstand en het verzet tegen de verkondiging van het nabij zijn van het Koninkrijk van God. Het is de plaats van de verwording, waarbij vooral de ontheiliging van de tempel de toorn van Jezus heeft opgewekt (Mt 21:12-17). Van deze ontaarding zijn de leiders - zowel de schriftgeleerden en de Farizeeën als de hogepriester en zijn clan - het toonbeeld. En zij hebben de hele stad meegezogen. Opmerkelijk is dat de naam Galilea ook na Matt. 23 voor Jezus een positieve klank blijft houden (26:32, 27:55, 28:7,10,16).
Als we voor ogen houden dat Jezus in het geheel van Matt. 23 met name de geestelijke leiders van het volk aanspreekt, dat Hij de uitdrukkingen Israël en huis Israëls niet gebruikt, en dat Hij positief blijft spreken over Galilea, is het naar mijn idee onjuist Jeruzalem te identificeren met het gehele joodse volk. Het is eerder zoals nu ook over ´Brussel´ gesproken wordt en daarmee de politiekers aangeduid worden en ook het Europese overheidsapparaat (en misschien ook ? de bankwereld en de werkgeversorganisaties en de vakbonden en dan nog de kerkelijke bestuursorganen) (alles te vangen onder het ene begrip ´de elite´, of is dat te populistisch?).

De aanklacht tegen Jeruzalem is buitengewoon ernstig. Vergelijkbaar met wat Jezus zegt in de gelijkenis van de onrechtvaardige pachters (Matt. 21:33-46). Jeruzalem doodt en stenigt de gezanten van God. De leiders van het volk willen de boodschap van God niet horen. Niet alleen sluiten zij hun oren daarvoor af, maar zij snoeren ook hen de mond die door God gezonden zijn om te spreken.

Na de aanklacht komt het oordeel. Jezus geeft het weer in één zin: ‘Zie, uw huis wordt aan u overgelaten’.
‘Uw huis’ slaat op Jeruzalem als woonplaats van God en mensen. Van de woonplaats Jeruzalem zegt Jezus dat zij ‘aan u overgelaten wordt’. God trekt zich terug uit Jeruzalem, uit de tempel. Maar ook de mensen zullen Jeruzalem (moeten) verlaten. De stad zal een puinhoop worden.

In het Oude Testament lezen we bij verschillende profeten van een verlaten van de tempel door God. Het was bij de ingebruikneming van de tempel door Salomo al gezegd dat zoiets zou kunnen gebeuren (1 Kon. 9:7,8). In Jeremia lezen we dat het ook daadwerkelijk plaatsvindt. In Jer. 12:7 lezen we: ‘Ik heb mijn huis verlaten, mijn erfdeel verworpen.’ (Zie ook Ezech. 11.)
Jezus ziet dat dit opnieuw zal gebeuren (Matteus heeft het zien gebeuren. In het jaar 70 komt de verwoesting van stad en tempel). Het verwerpen van Jezus als de van God gezonden Zoon des Mensen zal (door God) beantwoord worden met het verlaten van de tempel en de verwoesting van Jeruzalem.

In de woorden ‘Uw huis wordt aan u overgelaten’ is in de geschiedenis van het christelijk bijbelverstaan gehoord dat God het verbond opzegt dat Hij met Israël heeft. Niet meer Israël als uitverkoren volk van God, maar afscheid van Israël als Gods volk. Wie zulke zeer ver-gaande uitspraken doet over God en zijn verbond met Israël moet 100% zeker weten dat de teksten dit ook bedoelen. Er mag geen enkele twijfel zijn dat dit de strekking is van de woorden van Jezus in Matt. 23. Maar die twijfel is er wel. Zoals in het verleden de profeten met messcherpe kritiek Israël hebben gewaarschuwd zonder daaraan de conclusie te verbinden dat de relatie van God met zijn volk voorgoed ten einde is, zo kan en moet ook de uitspraak van Jezus worden verstaan. Het zij herhaald: het gaat om het doen van gerechtigheid, om het voorbereid zijn op, het mede voorbereiden van de komst van het Koninkrijk van God.

Het laatste woord van Jezus aan het adres van Jeruzalem is niet ‘uw huis wordt aan u overgelaten’. Jezus voegt nog een zin toe (vs 39): ‘Want Ik zeg u, gij zult Mij van nu aan niet meer zien, totdat gij zegt: Gezegend Hij die komt in de naam des Heren!’ 
Ook over dit woord is onder exegeten groot verschil van mening. Grote interpretatie-verschillen bestaan er onder exegeten over de vraag of de aanhaling uit Ps. 118:26 gezien moet worden als een noodgedwongen erkenning bij de wederkomst van Christus, of als een blijmoedige geloofserkenning vóór de wederkomst. Hiermee hangt de vraag samen: hoe verhouden zich het weer zien van Christus en het uitspreken van de woorden van erkenning? Houden de woorden ‘totdat gij zegt’ een voorwaarde in, of zijn ze een tijdsbepaling?

Het moet opmerkelijk genoemd worden dat Matteus de woorden uit Ps. 118:26 aanhaalt als de uitroep waarmee ‘Jeruzalem’ Jezus zal erkennen. Dezelfde woorden hadden ook al geklonken bij de intocht in Jeruzalem. Ps. 118 is een vreugdepsalm. Het is moeilijk voorstelbaar dat zulke opgetogen woorden uiting zullen zijn van een noodgedwongen erkenning van Christus’ heerlijkheid. Naar mijn mening gaat het hier om de hartelijke erkenning van de Christus vóór de wederkomst. De blijde uitroep is de geloofsreactie op de verkondiging van de verlossing in de naam van Jezus.

Zo blijft er aan het einde van de rede van Jezus, die zo dramatisch begon met de messcherpe verwijten aan het adres van de schriftgeleerden en de Farizeeën en die uitliep op de klacht over de onwil van Jeruzalem om Jezus als de van God gezonden Heilbrenger te erkennen, toch een deur open staan voor ‘Jeruzalem’. Het verbond is niet opgezegd, al heeft God de tempel en de stad verlaten. Er is redding, wanneer Jeruzalem buigt voor de inzichten die we aan het optreden en aan de woorden van Jezus kunnen ontlenen, daarvan is Matteus overtuigd; en hij laat Jezus zeggen: ‘totdat ge zegt: Gezegend Gij, die komt in de naam des Heren’.

(Lit.: Nico ter Linden. Het Verhaal gaat. 1998.
    Gijs Dingemans. Als getuigen gaan praten. 2002.
    C.J. den Heijer. Matteüs Tussen oud en nieuw. 1989.
    W.J. Barnard, P. van t Riet. Zonder Tora leest niemand wel. 1986.

Mechelen, okt. 2011.)

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Uw meedenkende reactie wordt op prijs gesteld.