Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


1 De dood vernederen, daar gaat het om

Vanuit opgedane inzichten omtrent de heersende religie, leerde ik dat de wijze van werken en denken materieel en historisch bepaald zijn. Geloven en theologiseren hebben alles te maken met geschiedenis en materiële omstandigheden. Met name breukmomenten zijn van belang.
Ik zal in deze paragraaf mijn eigen geschiedenis schetsen; via onderwijs, bedrijfsleven, maatschappij-kritiek naar theologie. Onder invloed van mijn praktijk (omstandigheden, werk, studie) heeft in mijn denken een verandering plaatsgevonden over de betekenis van theologie.
Mijn geschiedenis is achtergrond van, heeft invloed op en geeft (voorlopig) inzicht in de voor mij wenselijke wijze van theologiseren en zal (hopelijk) herkenning bieden rond de vraag wie in en aan de huidige maatschappij-ordening onderdrukking ervaren en hoe. Tevens of daarin en ertegenover een bevrijdend gelovig principe ervaren kan worden.

1.2.1. Boerenzoon Wordt Onderwijzer.
Ik ben mezelf gaan zien in een veld van maatschappelijke tegenstellingen: als student, als werkloze, als man, ... Een aantal momenten (momenten van overgang, van krisis, soms ook breuken) in mijn leven zijn van beslissende invloed geweest.
Geboren in 1952 ben ik qua tijd en omstandigheden opgegroeid in een goed christen-burger gezin, in een milieu (gezin en dorpsgemeenschap) in de agrarische Achterhoek. Mijn ouders hadden een kleine 'vrije' agrarische onderneming, ze behoorden dus tot de lagere middenklasse. Mijn vaders vader was klompenmaker geweest, mijn moeders vader kleine boer. Het was voor mijn ouders behoorlijk 'sappelen', maar dat raakte hen meer dan mijzelf. (Zij 'gingen' over de portemonnee.) Voor mijn zus en mij werden de tijden steeds beter. We mochten doorleren en we werden (relatief) goed onderhouden. Het gezin stond in hechte buurt-, kerk- en familieverbanden; de Hervormde kerk heeft er het karakter van 'volkskerk'.
Ik heb die verbanden als heel prettig beleefd. Later zag ik dat dat die voor een belangrijk deel de normen en waarden bepaalden. Het was normaal dat je steeds meer wilde (de na-oorlogse ontwikkeling van na) en hogerop op de maatschappelijke ladder. Op verschillende manieren voelde ik me in een streven naar meer/beter gestuurd. Gaandeweg de MULO, maar meer tijdens de HAVO heb ik echter innerlijk verzet gevoeld tegen o.m. het moeten leren spreken in prachtige volzinnen met moeilijke woorden in Algemeen Beschaafd Nederlands; ik was dialekt gewend.
Het gulden midden was ik ook gewend, dus ging ik door -ik zou 'in het onderwijs'- mét het onbehagen. (Het zou wel 'aan mezelf liggen'; pubertijd en zo.) Dat het ook 'maatschappelijk bepaald' was, zag ik later: Ik moest de kultuur loslaten van de plattelands-lagere-middenklasse (boerenzoon) en op de gulden binnenweg me invoegen in de hogere-middenklasse-kultuur van intellektuelen (onderwijzer).
Daarnaast heb ik me onbewust kennelijk ook al vroeg aan de kant van onderdrukten voelen staan. Ik weet me b.v. niet anders te herinneren dan dat ik een zachte jongen was, al zeg ik het zelf; ook uit mijn kleuter- en lagere schoolleeftijd. Ik heb b.v. 'als gezonde jongen zijnde' de kultuur van stoere versierder als overheersend ervaren. Ik heb moeten begrijpen dat een 'echte' jongen anders was dan ik, sterker, harder. Ik heb driftig geprobeerd daaraan te voldoen. De gangbare rol was echter niet op mijn lijf geschreven. Teleurstellingen in relaties met meisjes hebben mijn zelfvertrouwen geen goed gedaan. Ik heb dan ook lang moeite gehad om mijn sexe-rol een eigenheid te geven. Als jongere was ik ook behoorlijk autoriteitsgevoelig en gezagsgetrouw. Later toch wat minder, hoewel, ik ben wel in militaire dienst geweest.

'Kerk' is in mijn jeugd van positieve invloed geweest. In het dorp hoorde het er gewoon bij, je ging gewoon mee naar de kerk. Ik kreeg een soort veiligheidsgevoel: God, als een goede vader, is er altijd. Naar de zondagsschool ging ik met dezelfde vriendjes als naar de gewone school (Dezelfde meester en juf waren daar.) Mijn vader was een tijd ouderling in de kerk, moeder zong in het kerkkoor en is lid van de christenvrouwenbond. Ik heb achtereenvolgens meegewerkt in zondagsschool, jeugdclub en jeugd-dienstcommissie. Gedurende de middelbare school ging ik naar de christelijke knapenvereniging (CJV/YMCA). Ook daar beleefde ik de vertrouwde gemeenschap. Bij een vriend waren ze thuis strenger dan bij ons. We mochten bijvoorbeeld wel naar de disco die georganiseerd werd door jongeren van de kerk, maar niet naar gewone disco.
Na de middelbare school volgde ik catechisatie. Daar vond ik dat de dominee zo moeilijk deed, onder meer over ieder woord afzonderlijk van het Onze Vader-gebed. Toen begon ik te denken: wat doen ze toch ouderwets. Ik ging meedoen aan de organisatie van jeugddiensten. En ook in een eigen zanggroep hadden we als vrienden gelegenheid voor gemeenschappelijke beleving van ons geloof. Daar drong echter tot ons door: we mogen wel zelf iets doen, maar eigenlijk verandert er niks.
Het past misschien bij mijn karakter steeds vragen te stellen bij wat mij voorgehouden werd en wordt, bij wat op mij af komt, aan zekerheden. 'Zo hoort het', of 'zo is het nu eenmaal' is niet aan mij besteed. Steeds heb ik geprobeerd de meest fundamentele vraag te vinden en het antwoord daarop. Vaak had ik twijfels, te vaak alleen over mezelf, en dan kreeg ik te horen dat ik niet zoveel met mezelf bezig moest zijn. Maar dat was het niet wat ik deed. Ik zocht datgene waardoor mensen bepaald worden en hoe zij (en ik dus) toch eigen keuzes kunnen maken.

'Nieuwe levensstijl', de bezinning binnen kerken over milieu en welvaart, met een oproep tot versobering, begin jaren zeventig, kwam aan de orde. Door het zogenaamde Rapport van Rome besefte ik dat er grenzen waren aan de ekonomische groei. Ik kon toen niet meer volledig mee met 'de vooruitgang'. Toen begon ik de breedte van de (Hervormde) Kerk te zien: Het was ook zoals in Rijssen (streng) maar, ook zoals van ds. Klamer (IKON-radio; vernieuwend). Toen zag ik: er zijn bijna geen arbeiders in de kerk, ook niet in ons eigen dorp; wel middenklassers. Ik zat in het gulden midden.
Het was in het laatste P.A.-jaar dat ik naast de studie in een papierfabriek ging werken, in de drieploegendienst. Voor mijn ouders was dat (begrijpelijk) een regelrechte ontkenning van hun harde werken en hun goede bedoelingen met mij. Daar op de werkvloer leerde ik de arbeider, de loonafhankelijke respekteren en waarderen. In de nachtploeg kwam het wel eens voor dat we in een pauze bij elkaar zaten en dat wij dan wonderwel aan de praat kwamen over hun kinderen, ons werk, hun zorgen, onze ideeën, kortom over onze 'diepste zieleroerselen'. Ik heb wel eens gedacht: 'wat jammer dat 'kerk' hier geen rol speelt'.
Daar begon ik te zien dat zij -en ik dus- in een afhankelijkheidspositie verkeren (ten opzichte van de kapitaalbezitter). Maar ook zag ik dat mijn ouders -als zogenaamde onafhankelijke, vrije boer- feitelijk afhankelijk waren. In de ekonomie waren ze namelijk ondergeschikt aan het proces van schaalvergroting op landbouwgebied en aan de banken die steeds meer greep op het bedrijf kregen (kredieten). (Ik begrijp hoe boeren zich hebben laten leiden door 'produktieverhoging en dus inkomstenstijging' en niet door voorstellen tot een andere ekonomie, maar jammer vind ik dat ook want ik heb nu begrepen wat de nadelige gevolgen zijn.)
Politiek waren mijn ouders ook afhankelijk. Want dorpsuitbreiding bijvoorbeeld ging vóor ten koste van de bestaansvoorwaarden van het bedrijf: grond en gebouwen. Uiteindelijk moesten we het boerenbedrijf opgeven en vader werd noodgedwongen werknemer in de bouw (loonafhankelijke). Voor moeder werd dat een verlichting; het boeren was zwaar. Ik weet nog dat we heel moeilijk overweg konden met het feit dat haar lichaam 'in de overgang' was. Lichamelijkheid (en seksualiteit) was niet open aan de orde en het bedrijf had haar eigenlijk nodig. (Voelden we hier verlegenheid met het heersen van de ekonomie over het leven?)
Ik was langzaamaan, ook via Werelddiakonaat/Wereldwinkel, begonnen onderdrukking veraf te herkennen: het arm houden van de Derde Wereld. Daarna pas zag ik het dichterbij verschijnen (zoals hier-boven beschreven bij het boerenbedrijf van mijn ouders).

Gesterkt door de ervaringen op de werkvloer van de papierfabriek begon ik te vermoeden dat het onderwijs -en ik daarbinnen-, een funktie zou kunnen hebben om te leren zien dat het anders in mekaar zit, dat het anders moet dan invoegen in 'zo gaat het nu eenmaal, daar doe je toch niets tegen' (de gulden binnenweg). Ik had echter geen handvaten gekregen op de P.A. om zo in het onderwijs te kunnen staan. Als leerkracht moest je toch keurig (christelijk) op een buurtschool kunnen werken. Met het 'och, het is altijd al zo geweest en dat is toch goed', met maar weinig medestanders dus, voelde ik me 'vastroesten'. Naar de gangbare beoordeling had ik eigenlijk alles wat mijn hartje maar kon begeren, goeie baan (zij het tijdelijk), goed inkomen, onderdak (bij mijn ouders) en toch ... Na die korte praktijk in het lager onderwijs ben ik 'ontsnapt' naar de stad.
Ik had een eigen keuze gemaakt, nadat ik gemerkt had dat ik in de gangbare verhoudingen niet verder kon. Een aantal barsten in mijn leven (op het gebied van arbeid, sexe, taal en geloof) die al waren ontstaan, kwamen zo samen in één breuk. Met mijn gang naar de stad zette ik de transformatie definitief door. Ik moest een duidelijk 'eigen' plaats in de maatschappelijke werkelijkheid verwerven -ik wilde 'zelf' kunnen beschikken-; op het gebied van de produktie (welke arbeid wil/moet ik uitvoeren, onder welke verhoudingen)(ekonomie en politiek) en op het gebied van de reproduktie (wat is het perspektief, wat zijn mijn 'waarden' en hoe en met wie kan ik die verwerven, behouden en doorgeven)(ideologie). Ik dacht de wereld te gaan verbeteren door bij mezelf te beginnen.

1.2.2. Chauffeur Wordt Theoloog.
In het kader van de al genoemde 'nieuwe levensstijl' heb ik verdere levenservaring opgedaan in het bedrijfsleven: In een papierfabriek heb ik 'aan de lopende band' papier ingepakt en met/tegen kollega's (soms) de verveling/het geestdodende van het werk uitgevochten. Later werkte ik als vrachtwagen-chauffeur, eerst bij een vervoersbedrijf, later bij een fabrieksbakker om brood te bezorgen. Ik voelde dat kollega's mij 'boven' hen plaatsten omdat ik de intellektueel in hun gezelschap was. (De maatschap-pelijke arbeidsdeling maakt kennelijk tegenstellingen.)
Naast part-time werken in een fabriek ging ik vrijwilligerswerk doen bij het buurtopbouwwerk; met een groep mensen met wie ik huis en have deelde en sober-leven oefende. Na een jaar heb ik weer geprobeerd 'anders' in het onderwijs te werken (godsdienstlessen op LHNO en Landbouwschool), maar ik had nog niet meer instrumenten in handen.
Wel wil ik nu, na mijn ervaringen in het bedrijfsleven, vasthouden aan de mogelijke positieve werking van de 'kultuur van het zwijgen' en van dialekt als verzet, niet defensief maar offensief. (Strijd wordt ook in de taal gevoerd.) Verzet tegen wat je overkomt, tegen het feit dat je geleefd wordt in plaats van dat je zelf leeft. (Is zo'n verzet alleen maar lijdzaam, defensief tégen verandering of kan het ten diepste ook bedoelen een éigen wending te willen kunnen geven?) Achteraf denk ik bij het voorbeeld van de nachtploeg in de papierfabriek: Het was niet een kwestie dat de kerk daar geen rol speelde, de werkers wáren daar in die gesprekken met elkaar 'kerk'. Zij gaven met en voor elkaar sekulier invulling aan zo'n gemeenschap.

De kerk (de gangbare) was ook in de stad de plek voor mijn (eerste) sociale kontakten. Daardoor werd ik ook hier aktief betrokken bij die gemeenschap. Bij de jeugddienstkommissie kreeg ik vrienden. We hébben wat afgediskussieerd, over -sex voor het huwelijk, -dood en de zin van 't leven, -idealen in je leven, -bijbelse gerechtigheid, etc. Ik vond het echter jammer dat de kerk behalve persoonlijk niet ook in de maatschappij van algemene invloed was of wil zijn of leek te willen zijn, anders dan bevestigend (de gulden m ..). Toen ik lid was geworden van de kerkeraad begon ik me af te vragen hoe het kwam dat (leden van) de kerken in Nederland zo'n moeite hadden het eenduidige standpunt tegen de kernbewapening tot uitdrukking te laten komen in konsekwent praktisch handelen. En waarom de kerken niet veel eerder opkomen voor de belangen van werklozen. En waarom die kerken vrouwen en jongeren niet meer aanspreken.
Ik weet enerzijds van jeugddiensten waar vragen en vormen van jongeren aan bod konden komen. Anderzijds weet ik ook van eindeloze pogingen om de kerk eens duidelijk te laten zijn over haar keuze bij allerlei persoonlijke en maatschappelijke vraagstukken. Door deze konflikten heb ik ervaren hoe onderdrukkend de heersende moraal kan werken.
Ik kende nu twee verschillende kerkelijke gemeenten. Een in een dorp waar ze naar mijn beleving als boerenzoon grotendeels van prettige invloed was en een in een stad waar ze de arbeider, die ik toen was, nauwelijks aanspreekt. Ik ben daarom wat bescheidener geworden met 'christelijke' waarden en normen. 'God' werd voor mij steeds meer de kritische referentie.

Ik ontdekte dat ik andere vaardigheden heb op het gebied van omgaan met jongeren. Via het werk als vrijwilliger in de individuele hulpverlening en vandaaruit bij sociale aktie (bij het JAC) kwam kritische theologie-studie in beeld. Een studie waar ik op zoek kon gaan naar wat de christelijke godsdienst oorspronkelijk heeft willen bedoelen en welke betekenis dat nu kan hebben. Dat velen kunnen zeggen dat de kerk, het geloof vooral heeft gewerkt om mensen 'dom' te houden kan ik historisch gezien helemaal be-amen. Ik had dat zelf eerst niet, aan den lijve, als zijnde het enige of het meest zwaar-wegende ervaren. Dat ik een van de mensen ben geworden die kritisch kijken naar de maatschap-pelijke betekenis van geloof komt voort uit konfrontatie met in de maatschappij anders-gesitueerden, uit leren van de geschiedenis en uit eigen ervaring van onrecht.

De konfrontatie met de heersende man-vrouwverhouding (die mij als het gulden midden voor kwam) in de huidige maatschappij-ordening had mij in een 'mannengroep' gebracht. Mijn aangeleerde houding bleek niet alleen voor vrouwen onderdrukkend te zijn, zelf had ik er ook last van. Vooral mannen hebben in de konkurrentiestrijd geleerd hun gevoelens te 'beheersen'/uit te schakelen omdat die strijd geen kwetsbare mensen kan gebruiken. Met denken hebben we alles onder kontrole.
Ik merkte echter dat ik met mijzelf wat te winnen had. Gevoel laten spreken in plaats van wegredeneren, betekent dat ik me meer 'laat kennen'. Ik kon ook eerlijker met mijzelf zijn; ik werd kompleter zichtbaar. En dat bleek ook voor anderen, vrienden en vriendinnen, wel zo eerlijk.
Ik leerde voor mijn eigen (?) man-zijn op te komen (ten opzichte van de patriarchale en kapitalistische orde). Het heeft mij geholpen mijn verhouding tot vrouwen te veranderen. Ik probeer nu niet meer mee te werken aan het patriarchale systeem. Vervolgens moet dit nog, behalve persoonlijke-, ook ekonomische betekenis krijgen. Mannen die zich in de patriarchale en kapitalistische maatschappij ook gepakt weten, voeren helaas niet gezamenlijk strijd. (Een inleiding in de mannenstrijd geeft "De grenzen van de mannelijkheid" van A. Tolson.)
Later bleek het ook nodig te zijn om de verhouding met mijn vader precieser te beleven -toen hij door kanker geveld werd-; gevoel was tussen ons mannen 'in het midden' gelaten. Ik werd me er toen (maar later pas meer) van bewust dat het primaat van de ekonomie het menselijk lichaam exploiteert.
Lichamelijke inzet was en is ook vereist in de vredesbeweging. Daar heb ik de bewapeningswedloop namelijk als levensbedreigend ervaren. In de vredesbeweging heb ik meegewerkt aan de pogingen om die wedloop en de kernwapens de wereld uit te helpen. Ook vond ik de kernenergiecentrales een groot gevaar voor ons lichaam, ons leven. Lijfelijke inzet was -en is nog steeds- noodzakelijk.
Ik was 'partij' geworden in het werken aan doorbreken, opheffen, overstijgen van ekonomische, politieke en ideologische machtsverhoudingen ten gunste van onderdrukten. Ik ben daarom een 'partijdige' theologiestudie gaan volgen.

Een partijdige opleiding was (in 1979) voor mij -protestant- te vinden bij de -rooms- katholieke Agogisch Theologische Opleiding in Utrecht. Behalve vanuit mijn oecumenische instelling koos ik voor de ATO om de kritische doelstelling die zij hanteerde ten aanzien van maatschappij en kerk. Ook de mogelijkheid om via de voortgezette-HBO-route opgeleid te worden tot pastoraal werker deed mij kiezen voor de ATO.
Partijdige theologie beoefenen betekende voor mij zoeken naar wat de gangbare theologie, zichtbaar in de praxis van de kerken, mist of heeft verloren. Zoeken naar wat het objekt van de theologie zou moeten zijn, waar ze zich mee bezig zou moeten houden.
In het kader van de -oecumenische- stage (in drie kerken) heb ik als vrijwillig hulpverlener bij de instelling voor hulp en advies aan jongeren (J.A.C.) een onderzoek gedaan naar de wederzijdse betrokkenheid van jeugd en kerk: Welke problematiek is het waarmee jongeren te maken hebben en hebben zij verwachtingen bij 'kerk'? Veel jongeren bevinden zich, zo werd mij duidelijk, in een strijd tegen het produceren van werklozen door de ekonomie: Bezuinigingsoperaties treffen hen keer op keer. Minimumloon afgeschaft, studie wordt duurder, werkgelegenheid wordt nauwelijks gestimuleerd. Het bleek dat jongeren in hun problematische maatschappelijke situatie niet door de kerken worden aangesproken. Voor hen is niet duidelijk wat geloof, wat God, met hun leven te maken kan hebben, voor hun leven kan betekenen. Maar juist dat wordt ook gevraagd! Er is vraag naar de evangelische praktijk.
Ik kwam tot de overtuiging dat het kan, althans, dat het moet kunnen: bevrijdend werken van geloof; persoonlijk en maatschappelijk. Eenduidigheid heb ik weliswaar niet gemakkelijk gevonden, integendeel, ik werd vaak in verwarring gebracht; niet in het minst door diskussie met zich atheïst noemenden en met humanisten. In diskussie was dan:"Er zijn geen goden", of "goden hebben geen vat op mij", of "goden zijn door mensen bedacht en dienen slechts om de verantwoordelijkheid op af te schuiven". Een van de konklusies uit mijn werk was dat 'kerk' ook in de toekomst van betekenis kan zijn, voor jongeren, als ze een maatschappelijke rol speelt, als ze opkomt voor hun belangen, kortom als ze -ook voor anderen- waarmaakt waarvoor ze zegt te staan (gerechtigheid), zich beroepend op de Bijbel. De gevestigde kerken worden opgeroepen bondgenoot te zijn.

Geïnspireerd door de bevrijdingstheologie van Latijns Amerika was ik met geloofsgenoten in een (oecumenische) basisgemeente aktief geworden. Hoe het is om een maatje gevonden te hebben met wie je trouw wil beloven aan elkaar en aan leven in een bepaald perspektief (zeg maar van het Rijk Gods), is een voor mij zeer betekenisvolle ervaring. Die trouw beloof je, vinden Anke en ik, in een gemeenschap die daar ook voor wil staan. Voor ons was dat de basisgemeente.
Een huwelijksluiting door een ambtenaar van de burgerlijke stand is iets heel anders. Daar bij de gemeentelijke overheid sluit je een kontrakt met elkaar en met de staat. Waarvan bovendien nog kategorieën mensen buitengesloten worden (homo-paren, b.v.) -voorzover daar voor hen voordelen van te halen zijn-. Nadeel van aan elkaar gekoppeld wórden ondervonden we al toen we als samenwonenden door de sociale dienst aan elkaar gekoppeld werden. Mede daarom kozen wij er niet voor.
Experimenteren met trouwen, anders dan 'voor de wet trouwen' (=huwen), namelijk trouw beloven, was voor ons een mogelijkheid om een alternatief vorm te geven voor die ene samenlevingsvorm, het burgerlijk huwelijk, waarmee zoveel mannen en vrouwen beheerst worden.
'God' was inmiddels voor mij van 'een goede vader' via 'onzeker' tevens '-kritische- referentie' geworden (die ik op een aantal cruciale momenten ook 'ervaren' heb).

Met medestudenten was ik via de politieke theologie bij de ekonomische theologie uitgekomen omdat ik het terecht vond dat theologie, geloof en kerk zich uiteen moeten zetten met de heersende uitbuitende machten. Parallel daarmee vond ik via de bevrijdingskatechese dat de meeste onderwijspraktijken hun uitgangspunten blijken te hebben bij leren werken in de gangbare ekonomische orde en niet bij het helpen ontdekken van talenten en ze leren in te zetten voor een rechtvaardige maatschappij. Ik maakte kennis met een vorm van leren die eindelijk aansloot bij mijn eigen leerervaringen. Exemplarisch leren kan mensen leren hun ervaringen te zien in een totaal-maatschappelijke samenhang. Geloof, zo leerde ik, kan in die samenhang een bevrijdende funktie hebben en katechese kan dit leren zien. De ATO heb ik voltooid in 1985. Het leverde mij in vijf jaar bevoegdheden op voor de pastoraal (kerkelijke bul; preekbevoegdheid) en voor het hoger onderwijs (M.O.-B).

1.2.3. Godsdienstleraar, Armoede en Dood.
Na de ATO kreeg ik met de opgebouwde deskundigheid een part-time 'op-declaratiebasis'-baan als godsdienstleraar aan de openbare (Rijks) PABO in Deventer, voor de Hervormde Gemeente uit te voe-ren. Daar heb ik les gegeven aan bijvoorbeeld een groep voornamelijk reformatorische studentes (uit Twente en van de Veluwe) voor het diploma bijbels onderwijs en aan een groep katholieke studenten. Tevens gaf ik samen met Thea, mijn r.k. kollega, les voor het vak kennis van geestelijke stromingen en voor het IKOS-Testimonium. In deze tijd echter verloor de PABO-Deventer eerst de d.b.o. en katholieke opleiding en vervolgens bleek ze niet meer belang te hechten aan de Ikos-opleiding.
In deze jaren heb ik, ondanks de slechte arbeidsvoorwaarden, mijn liefde voor het werk bewaard. Ik had geen arbeidskontrakt, geen uitkering bij ziekte dus, geen pensioenopbouw; enkel de bijstandsuitkering van sociale zaken op minimum nivo, zij het de aanvulling-tot. Wat dat betreft is er voor het vak godsdienstige vorming op openbare scholen weinig geregeld. (Ik funktioneer desondanks heel lang heel goed in het gulden midden.) Dat de ekonomische krisis zijn invloed liet gelden, bleek mij uit de vragen die studenten stelden ('Hoe houden we het vol met al het onrecht om ons heen?' is een heel andere gemoedstoestand dan tien jaar daarvoor: 'Alle kernwapens de wereld uit, om te beginnen uit Nederland'.) en uit hun belangstelling voor 'nieuwe' stromingen, zoals 'holisme': 'Hebben deze stromingen antwoorden die de oude, zo lijkt het althans, niet hebben?'

Dat ik in een tijd van overdadige welvaart gekozen had voor sober leven, ten behoeve van eerlijker delen, brak mij op toen de doorgevoerde krisis in de jaren tachtig mij als werkloze uitkeringsgerechtigde vast pinde op een steeds slechter wordend minimum. Het bleek mij toen dat armoede als eigen schuld afgedaan wordt. De liberale idee 'als je echt wilt werken is er best werk', kreeg -voor mij voelbaar- opnieuw zijn weerslag in politieke besluiten omtrent uitkeringen en werkloosheidsbestrijding. Vrijwillig zuinig met overdaad is echter iets anders dan gedwongen onder het minimum, zogenaamd voor later, voor -dan weer- betere mogelijkheden 'voor iedereen'. Individueel de wereld verbeteren ging zich tégen mij keren.
Ik ondervind feitelijk nadelen van deze kapitalistische ekonomische orde, ik ben dus partij en kán solidair zijn voorzover ik onderhevig ben aan samenhangende onderdrukkende mechanismen. Maar ik heb ook voordelen (in het rijke Noordwesten)! Het is dus aan de armen van de wereld om te bepalen of ik betrouwbaar ben.
Ik sta steeds in het midden (religie!). Mijn keuze ligt daardoor niet vanaf een zeker moment vast, ik moet mezelf daarbij blijven bepalen en open staan om erbij bepaald te wórden. Ik hoop op 'inbreuk', van partijdige mensen (die 'partij' zijn) en van het Evangelie. Steeds bij die keuze bepaald willen worden, betekent: elkaar blijvend bevragen, omtrent onze bevangenheid, ons valse bewustzijn, ons vervreemd-zijn door moderne afgoden zoals Geld, Macht, Bezit, Bewapening, 'De' Vooruitgang, ... De 'bevrijding' die spreekt in de bijbelse en christelijke traditie kan ik zo opnieuw beleven en helpen waar te maken.

God zien als een bevrijdende referentie was echter niet zomaar te rijmen met de inbreuk die door kanker op het lichaam, op het leven van mijn vader gedaan werd. Mijn verhouding met mijn vader had zich lang gekenmerkt door 'weten dat er een goed gevoel voor elkaar is'. Echt laten merken of tegen elkaar zeggen 'ik hou van je, zo, zoals je bent' was niet aan de orde geweest. We hadden, zoals de meeste mannen, geleerd onze gevoelens in het midden te laten, te onderdrukken (kwetsbaarheid kan niet voor de man, die in de konkurrentieslag op de markt wat te verliezen heeft). Dat ik door de mannengroep wel overweg kon met gevoel bleek heel waardevol toen we, terwijl vaders lichaam door kanker helemaal uitgemergeld werd, afscheid moesten nemen. We hadden nog net een beetje tijd om elkaar toch nog wat beter te leren kennen. Steeds intenser beleefden we de naderende dood; we gebruikten het beeld van fietsend een splitsing naderen waar onze wegen zich zouden scheiden.
Vaders leven heeft zijn lijf als stof achtergelaten, zó tastbaar kan hij dus niet meer bij ons zijn, maar ... 
    "En toch, telkens weer zullen we je tegenkomen, Zeg nooit, 't is voorbij, Slechts je lichaam is van ons afgenomen, Niet wat je was en ook niet wat je zei..". "De ziekte heeft hem uit dit leven verdreven; de doodsmacht denkt hem van ons te scheiden, maar 'deze ziekte is niet ten dode'. Jan Willem is gestorven, maar wij nemen hem verder mee in ons leven".
Verder op onze weg, ... naar huis?

Het einde van vaders leven bleek heel dicht bij het begin te liggen van het leven van Vera Talitha, dochter voor Anke en mij. Het was een verwarrende ervaring; het gemis tegelijk met de overweldigende verwondering.
    "Ieder kind komt met de boodschap dat God gelooft in mensen".
Leven is religieus, denk ik, voortgang van leven en -dagelijks- leven overstijgen. Enerzijds wordt steeds nieuw leven verwekt en anderzijds wordt geprobeerd de dood te overwinnen. Het gaat er om in dat spanningsveld tussen leven en dood een rol te spelen. De Tsjechische dichter Jaroslav Seifert zegt het zo:
    'De dood vernederen, daar gaat het om'.
Willen we de dood de kans ontnemen dan gaat het er om te veranderen 'wat nu eenmaal zo gaat'. Dat levert strijd op en breuken, soms.
Steeds opnieuw moeten mensen leren leven met de dood die onvermijdelijk is én leren niet toe te geven aan het bestaan van moord (oorlog, honger, ...). De wijsheid om goed onderscheid te maken komt ons daarbij niet zomaar aanwaaien. Willen we iets veranderen aan de schijnbare heerschappij van moord en dood dan zullen we als 'burgers' schijnzekerheden moeten loslaten. Of God (de God van de bijbel, JHWH) daar bij was en is en zal zijn (als kritische referentie en als een goede vader), ik vermoed/geloof van wel. In en door krises, breuken, transformaties heb ik geleerd én ervaren dat God tegen de belangen van de dood is. (Soms heb ik het gevoel dat ik op een weg fiets waar vaders weg heel dicht bij komt. Dan meen ik hem te zien fietsen en zijn hand opsteken.)
Ik merk dat ik het gaande die weg, lerend te leven, prettig vind voor onze dochter te zorgen; ik voel me ook uitgedaagd te letten op de positie die kinderen in onze maatschappij mogen innemen. Daarnaast en daarom besteed ik wel altijd meer of minder tijd aan mijn vak (theoloog, agoog).

Omdat ik enerzijds weer vragen had en anderzijds bij de protestanten met een roomskatholieke opleiding erkend aan het werk wil kunnen, ben ik in 1989 ingestapt in de laatste fase van doctoraal. De nieuwe vragen die ik had kwamen met name voort uit de machteloosheid in de praktijk van geloof ten opzichte van het alsmaar vóórtdurende onrecht. 'Nieuwe' stromingen leken daar een aansprekend antwoord op te hebben en maatschappijkritiek vanuit historisch-materialistische analyse en de -in de praktijk- daarmee verwante politieke én ekonomische theologie werden weer verder in de marge gezet.
Na het doctoraal -inklusief een P.A.O.-kursus gemeenteopbouw- kan ik de Hervormde kerkelijke opleiding tot predikant afsluiten aan de theologische fakulteit van de gemeentelijke (openbare) Universiteit van Amsterdam. Overleg met Anke, mijn naaste maatje, heeft er toe geleid dat we ook dan beiden tijd hebben voor onze dochter. Binnen de zeer beperkte grenzen van het inkomen uit part-time-werk, een minimumuitkeringsnivo, aktief zijn voor studie, kind, werk, basisgemeente, enz., vraagt geloof, vertrouwen en uithoudingsvermogen (geestkracht). Ik denk dat we dat hebben.

1.3. Theologie. Eigen bijdrage.
Enkele jaren geleden ontdekte ik wat theologie voor mij niet is. Op een morgen las ik in de krant een artikel geschreven door een theoloog over een boek van een theoloog die studie had gemaakt van een theoloog uit de kerkgeschiedenis die iets bijzonders had geschreven over een kerkvader die had ontdekt dat in een bepaalde bijbeltekstvertaling ...  En ik las dat, als aankomend theoloog, en wil nu laten zien wat theologie ook is. Hieronder vat ik samen wat mijn theologische bevindingen en vragen zijn vanuit mijn hierboven beschreven levensgeschiedenis, waarna ik de verdere planning van dit werkstuk zal aangeven.

Het moge duidelijk zijn hoe mijn geschiedenis van belang is voor mijn theologiseren. Samenvattend: De overgangen van agrarische middenklasse naar intellektuele middenklasse én naar werkloze lagere klasse waren van invloed. De konfrontatie met de patriarchale machtsstruktuur en de krises van de kapitalistische ekonomie hebben mijn handelen en denken beïnvloed. De God(-sdienst) die goed bij de middenpositie scheen te passen, bleek niet op eenzelfde manier van betekenis te kunnen zijn in de andere posities. Ik ging op zoek naar de God van de onderdrukte.
Mijn vragen waren: Welk maatschappelijk belang kan de oecumene in de jaren negentig dienen? Oecumene in de zin van: naar een oiku-mene, een ge-heel-de wereld. Welke maatschappelijke (niet slechts privé-) relevantie heeft christelijk geloof, hoe kan de christelijke traditie aansluiten op hedendaagse maatschappelijke vragen die kollektief en meervoudig-individueel gesteld worden? Welke theologische stroming stelt zich die hedendaagse maatschappelijke vragen? En: Is de bron/grond van zo'n oecumene wel sekulier te verantwoorden?
Zoals ik aangeduid heb, kwam ik via bevrijdingstheologie uit bij de ekonomische theologie. Hoe de God van de bevrijding kan passen bij het alsmaar vóórtdurende onrecht, werd een nieuwe vraag. Tenslotte kwam daar de direkte konfrontatie met dood en leven bij, de onontkoombare tocht door de dood heen (als ik dat zo voor mij mag uitdrukken), die wonderwel toch ook weer leven laat zien.

Van ´geestelijk raadgevers´ (zoals van pastores bij kerkgenootschappen) wordt verwacht dat ze de pluriforme beschikbare kaders voor antwoorden op levensbeschouwelijke vragen begrijpelijk doorgeven. Volgens mij mag van hen verwacht worden dat ze eigentijdse kaders (helpen) vormen voor met de maatschappij samenhangende vragen -van meerdere kategorieën mensen- . Theologie moet daarom een rol spelen op maatschappelijke en meervoudig-individuele terreinen waar strijd gevoerd wordt op leven en dood. Ik vind dat ik -vanuit een christelijke optie- deze duidelijke positie moet vertegenwoordigen die te weinig naar voren komt in de heersende machtsverhoudingen en ik kan dat doen met behulp van inzichten van de zogenoemde ekonomische theologie. In een tijd waarin misbruik gemaakt wordt van behoefte aan godsdienst/religie acht ik dat noodzakelijk.

Voor een goed begrijpen is het, zoals reeds gezegd, noodzakelijk de hedendaagse religie in zijn materiële historische kontext te plaatsen. In hoofdstuk 2. schets ik daarom een aantal overgangs- of breuk-'momenten' in de geschiedenis. Kritiek van de religie staat in een lange traditie en gaat terug op de joodse en christelijke geschriften. Het verhaal van God (JHWH) is, zo wil ik laten zien, ingezet als -bron van- kritiek op de gevestigde maatschappij, kritisch ten aanzien van 'religie`, kritisch dus ten behoeve van mens en maatschappij. In overgangs'momenten', tijden waarin de maatschappij getransformeerd wordt, treedt een krisis op, behalve in de ekonomie ook in de ideologie, het denken en geloven. Maar er zijn, waar we ook nu kunnen konstateren dat de ekonomie zich transformeert, ook kansen voor bevrijdende initiatieven. Wat kunnen we uit de geschiedenis leren?
De schets loopt uit op de verhouding tussen theologie en kapitalisme. Via theologie van de armen van de Derde wereld, m.n. het dokument The Road to Damascus dat laat zien hoe theologie t.o.v. imperialisme er uit kan zien, kom ik bij kriteria voor een Westeuropese theologie inzake armoede en dood. Het dokument beroept zich in sommige passages op God de Schepper als beoordeling van die mensen die zich afgoden scheppen. Een beroep op de Godsopenbaring geeft het volk de verantwoordelijkheid een alternatief voor het huidige systeem na te streven. En dat betekent kollektieve strijd, niet ieder voor zich.

In hoofdstuk 3. zal ik de religiekritiek tekenen zoals die is ontwikkeld door de ekonomische theologie. We zullen niet alleen moeten aanwijzen hoe het nu eenmaal gaat, maar we moeten analyseren om gaten, breuken, ... te ontdekken waar we vat op kunnen krijgen. Het blijkt dat de maatschappij atheïstisch (zonder buiten- of bovenwereldse god) is, maar zeker niet religie-loos.
De methode van theologiseren van Van Leeuwen, analyseren van teksten van ekonomische theorieën, is heel waardevol en daarom besteed ik er aandacht aan, maar theologie moet volgens mij meer doen. Bij het betoog van Van Leeuwen houd ik de vraag over of de 'bron van de kritiek', de 'grond van theologiseren', de 'instantie die openbaart', dat 'tegenover', ook te duiden is als de instantie die alternatieven doet zien (perspektief). En bovendien zou die bijbelse bron sekulier te verantwoorden moeten zijn en de zelfverantwoordelijkheid van mensen moeten bevorderen. Hinkelammert en Van Hoogstraten laten zien dat dat kan.
Hinkelammert ziet de bijbelse God tegenover de hedendaagse ekonomische religie (fetisj) en het Rijk Gods als inbreuk in de heersende orde. Met zijn 'ekonomische theologie' kan ik nu zeg-gen: De God van de bijbelse en christelijke traditie helpt groepen mensen weerbaar te zijn tegen afgoden; zij helpt de afgoden te doorzien en zo de maatschappij en de mensen daarin vrij te maken van religieus gelegitimeerde onderdrukking. De theologie van de ekonomie laat ons de afgod zien, hoe hij werkt, hoe hij ons zover krijgt ons te onderwerpen. De religie van de ekonomie werkt namelijk door in andere theorieën. Van Hoogstraten ziet de religie van de ekonomie terug in andere wetenschaps-disciplines, b.v. in de sociologie. Van Hoogstraten 'transformeert' vervolgens een aantal theologische kernbegrippen; 'verlossing' b.v. kan sekulier en niet-religieus (a-theïstisch) ingevuld worden. Dit levert ons gereedschap om ons te ontworstelen aan de afgod en zelf subjekt te worden, bij het inrichten van de maatschappij (begin bij jezelf -individueel-, of... -kollektief- subjekt van ekonomie?!).

Een vraag die mij na de analyses in hoofdstuk 3 rest betreft de aangetroffen religie. Is de ekonomie de héérsende religie, met daaronder nog een serie afgoden, b.v. die van het patriarchaat, of zijn er meerdere goden náást elkaar? De recente belangstelling voor 'holisme' brengt mij verder bij de vraag of zich niet al nieuwe goden aandienen in de post-industriële tijd (in de nieuwe technologie) waarop de theologie verdacht moet zijn.
Ik heb slechts een begin van een antwoord (mede door een lezing van de tekst uit het bijbelboek Genesis over Jozef en de vrouw van Potifar).
De in hoofdstuk 4 geformuleerde kritiek op de Golf-oorlog is voorbeeld hoe in deze lijn misbruik van religie/godsdienst afgekeurd kan worden.

Met Hosea kan ik in 5.1.1. laten zien dat mondigheid de zelfverantwoordelijkheid van de mens betekent, tegelijkertijd een bekennen tot JHWH kan inhouden om die zelfverantwoordelijkheid in vervreemdende omstandigheden waar te maken. Of en zo ja, hoe dezelfde God van bevrijding van maatschappelijke dood ook van betekenis kan zijn bij persoonlijk, geïndividualiseerd lijden kan ik -voorzichtig- konkluderen na lezing van Van Hoogstraten en Hinkelammert en enkele teksten uit de bijbelboeken Job en Johannes. Het kollektieve mag niet uitgespeeld worden tegen het in-dividuele. De opstanding van Jezus is, zo blijkt mij omgekeerd, niet alleen van betekenis voor geïndividualiseerd zieleheil. Individuele 'verlossing' en maatschappelijke 'bevrijding' zijn met elkaar verbonden. Verzet tegen de dood die ieder individu overkomt is net zo gerechtvaardigd als en is verbonden met strijd tegen de maatschappelijke wapens van de dood. Mensen hebben het recht (van Godswege) om zo te leven dat ze kunnen zeggen dat het leven niet zinloos is. Wie is er subjekt over leven en dood? Dat is voor mij de vraag. Is dat de mens? Of zijn dat afgoden? Is het God? Of zijn God-en-mensen samen subjekt?

Met enkele voorbeelden waar kollektief (kerk?) de (ekonomische) religie-kritiek naast wetenschappelijk ook praktisch gehanteerd wordt (en dus geprobeerd wordt de ekonomische religieusiteit teniet te doen en 'geloof' gestalte te geven), sluit ik het hoofdstuk af. Hier blijkt 'geloof' en theologie ook sekulier, openbaar, en 'materieel' van betekenis en niet slechts voor ingewijde individuele 'burgers'. Of de religie van de dood daarmee definitíef verslagen is ...

Hoofdstuk 6 tenslotte behandelt de vraag: In welke katechese wordt deze theologie gehanteerd? Met andere woorden: Is oecumene te leren, zo ja, hoe? Is er katechese die er op gericht is mensen / kinderen weerbaar te maken tegen de heersende religie, daarmee van belang zijnde om mensen echt mondig te maken. Welke katechetische praktijk, in het (openbaar) onderwijs, hanteert de religiekritiek (theologisch en pedagogisch)? (Wigmans en Van Roon.)

De balans uit zijn evenwicht (evenredig?) brengen is vaak een hachelijke onderneming; belangen worden daarbij aangetast. We moeten echter de maatschappij niet slechts verklaren maar haar veranderen! 'Waar het op aan komt is dat mensen inzicht hebben in zichzelf en in de wereld waarin ze leven, dat ze onafhankelijk kunnen zijn, zich niet door dogma's en angsten laten inperken, respekt voor anderen hebben, weten te genieten'. Theologie kan daar naar mijn overtuiging op grond van de christelijke geloofstraditie een eigen bevrijdende bijdrage aan verlenen.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Uw meedenkende reactie wordt op prijs gesteld.