Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


3 De verlichte burger denkt alle religie overboord te hebben gezet

De ekonomie wordt getransformeerd en in de theologie komen maatschappelijke vraagstukken voor. Vanuit de Derde Wereld en vanuit Westeuropese omstandigheden noteer ik kriteria voor hedendaagse theologie in West-Europa: ze moet 'van het volk', op grond van bijbelse bronnen analyse plegen van afgoderij en vervolgens handelingsperspektief bieden. Tevens zal ze sekulier verantwoord moeten zijn en individuen moeten aanspreken. Ik schets hier hoe in de Westeuropese kontext drie theologen nieuwe pogingen doen om de theologie kritisch maatschappelijk/bevrijdend van betekenis te laten zijn en wel door religie te analyseren. Tevens vind ik aanwijzingen die het spreken over God sekulier verantwoord kunnen maken.
3.1. RELIGIE EN EKONOMIE.

In 1. heb ik kort geschetst hoe de invloed van theologie-voor-individueel-lijden weer sterker wordt en dat de invloed van politieke theologie teruggedrongen is. Theologieën die 'algemeen heil' bieden voor individuele burgers, blijken echter nauwelijks of geen heil voor de armen te hebben. We zien -na de schets van de geschiedenis in 2- met The Road to Damascus dat zulke theologieën ook niet voldoen aan de kriteria. Mét de kriteria uit de bevrijdingstheologie -waaronder ook de 'nieuwe' kritiek (niet alleen analyse maar ook perspektief)- zal ik op zoek moeten naar een theologie die groepen individuen weerbaar maakt tot 'oecumene'. (Oecumenisch bedoel ik hier in de zin van: naar een 'oiku-mene', een ge-heel-de wereld, de 'maatschappelijke oecumene'.)
Theologische stromingen die 'oecumenische' theologie vertegenwoordigen, zullen wel aan de kriteria voldoen, waarmee ze een zinvolle maatschappelijke rol zullen kunnen spelen. In de huidige overgang c.q. transformatie, c.q. krisis van de ekonomie treedt namelijk enerzijds wel een krisis op in de ideologie, het denken en geloven, anderzijds zijn er desondanks dus ook (kansen voor) weerbare initiatieven.
Ik voer hier drie bewerkingen door. In 3.1. stel ik van drie vertegenwoordigers van bovenbedoelde nieuwe pogingen kort onderdelen voor. Ik zal aangeven welke onderdelen de respektieve theologen mij leveren om oecumenische theologie te kunnen opbouwen. Ik zal laten zien dat de inzichten van de drie theologen verbinding met elkaar rechtvaardigen.
In 3.2. stel ik nader aan de orde wat de drie theologen te bieden hebben omtrent de bijbelse 'grond' voor analyse en perspektief, met name of en hoe die sekulier te verantwoorden is.
In 3.3. geef ik -onderscheiden- nader weerslag van de drie analyses.

Hoe deze theologische inzichten feitelijk kunnen funktioneren in weerbarstige omstandigheden werk ik in 5 nader uit door de analyses en de bijbelse 'grond' met de andere onderdelen in verdere samenhang te brengen.
De weerbarstigheid en eindigheid (oorlogen, nationalisme, racisme en in verband met die weerbarstigheid de verleiding van het holisme -dat pretendeert een alternatief te bieden voor de gangbare technologische 'vooruitgang'-), zal ik eerst -in 4- moeten schetsen.
Aan het eind van 5 hebben de kriteria voor mijzelf en ik hoop voor werklozen, voor kleine boeren, enz., inhoud gekregen. In 6 behandel ik dan nog de vraag welke katechese er op gericht is mensen/kinderen weerbaar te maken tegen heersende religie, weerbaar tot oecumene. Daarmee van belang zijnde om mensen te helpen de -angst voor de- dood te overwinnen en hen zo echt mondig te maken.

3.1.1. Schijnbaar Religieloos.
Om tot een min of meer samenhangend geheel te komen kan niet willekeurig van links en rechts bijeen vergaard worden. De theologen wier onderdelen ik aan de orde stel, plaatsen zich in de schijnbare religieloosheid en in het grondgevecht dat plaats vindt tussen religie en geloof. De moderne religie vinden zij in de ekonomie. De samenhang tot oecumenische theologie ontstaat doordat de van hen vergaarde onderdelen gezamenlijk voldoen aan de hiervoor geduide kriteria.
Ik heb de drie theologen gekozen uit een breder aanbod van theologiepraktijken. De kerken in Nederland hebben in het 'conciliair proces' aandacht gevestigd op gerechtigheid, vrede en het behoud van de schepping. Een duidelijke stellingname inzake bewapening, milieu en racisme werd daarin zichtbaar. Dit spreekt met name middengroepen en (nog) welgestelden aan.
Ook zijn er meer of minder onafhankelijk van de kerken meerdere oecumenische werkplaatsen voor bevrijding ingesteld. Naast feministische theologie is er flikkertheologie, vredestheologie, milieutheologie, zwarte theologie, ... Kenmerk van deze theologieën is dat ze wortelen in onderdrukkingservaringen en praktijken van konkrete groepen mensen: vrouwenstrijd, homobeweging, vredesbeweging, milieubeweging, antiracisme, ... Dit hebben ze gemeen met de bevrijdingstheologie. De vraag die hier gesteld wordt, is: wat is de relatie tussen de verschillende ervaringen van onderdrukking? Wat is het verband tussen al datgene wat onderdrukkend is?
Volgens Van Leeuwen blijken moderne 'burgers', ondanks zichzelf, nog 'religieus' en onmondig te zijn én gehouden te worden door wat hij de 'heersende' religie noemt: We hebben wel (ik sluit mijzelf in bij 'we') één god losgelaten (die van de theokratie), maar tegelijk andere behouden (immanente afgoden houden ons, werklozen én burgers, af van werkelijk mens-zijn).
Ik herken hierin dat ook andere dan de hierboven genoemde konkrete bronnen voor theologie, n.l. van werklozen, wao-ers, kleine boeren, vrachtwagenchauffeurs, gebruikt moeten worden om de geloofsinhoud te verantwoorden, tegen de heersende religie (waar het leven in het geding is).
Dat betekent niet dat 'we op zoek hoeven naar een universele, voor ieder mens geldende waarheid die ieder gelijkelijk zal aan-spreken en de zaligmakende ene praktijk zal opleveren; die bestaat niet. Wel zijn wij gedurig op zoek naar eenheid, naar het grootste gemene veelvoud van verschillende (niet tegengestelde) politieke stromingen, analyse-modellen, aktiestrategieën, psycho-analyse, opstandige theologie, .., omdat we het stellige idee hebben en dit ook dikwijls ervaren hebben dat 'het een niet zon-der het ander beweegt', hoe ongelijktijdig die bewegingen soms ook zijn en dat de diverse bewegingen veel van elkaar kunnen leren, veel aan elkaar kunnen hebben'.

Ik vind dat ervaringen van en gevoel bij reële armoede in de Eerste Wereld op de beste wijze dóór de analyse-van-de-afgoderij-van-de-ekonomie heen gethematiseerd kunnen worden. Analyse van 'gebonden-worden-door-religie' kan onderdrukten vrij maken om te strijden als ook de bron van de kritiek sekulier verantwoord is en het handelingsperspektief -vandaaruit- voor meervoudig-individuele subjekten reëel. Een solidaire strijd van werklozen en vrouwen, van allen die op grond van hun maatschappelijke positie ondergeschikt zijn in overheersende strukturen, kan bevrijding-van-religie realiseren. Vanuit en ten behoeve van deze 'basis' zet de door mij beoogde theologie zich uiteen met de afgoden, vanuit de vraag: waardoor worden mensen bepaald en hoe kunnen we -toch- 'eigen' keuzes maken.
Theologen kunnen met vele anderen de religies van de eerste wereld (van de jaren negentig) aanklagen en daarmee hoop overeind houden voor groepen individuen, zoals bijstandsvrouwen, aids-patiënten, computer-analfabeten, ... en kinderen (zie 6). De armen in de Derde Wereld hebben hun bevrijdingstheologieën ontwikkeld. De armen in de rijke landen doen dat ook.

Dat theologie nu ook door vrouwen wordt bedreven en door mensen die niet (eerst) door de school der klassieke talen zijn gegaan, stelt de tot nu toe overwegend door blanke, 'objektieve', rijke mannen bedreven theologie voor problemen. Ze daagt uit tot omdenken/bekeren, tot luisteren en tot een nieuwe dialoog.
Gevestigde theologen kunnen naar mijn mening, in hun eigen belang (dat ze zelf moeten zien) en dus niet alleen vanwege hun solidaire zorg, met de basis verbindingen aangaan om mee de machtsverhoudingen Gode welgevallig te maken.

Bevrijding van de immanente religie vraagt een steeds nieuwe transcendentie. Het wordt hoog tijd om in de ballingschap met die Ene God uit de verhalen uit te stijgen boven al die andere zogenaamde (natuur-)goden, door mensen geproduceerde afgodsbeelden. Vanuit "messiaanse cellen" is verzet geboden, strijd voor de 'eigen' orde. Steeds is -gelukkig- de gevestigde orde bekritiseerd en ondergraven. Hoe perspektiefvol en effektief is nú ons verzet tegen de mechanismen van de dood?

Van Leeuwen en Hinkelammert tonen de hedendaagse wereldreligie, die van de (afgoderij van de) ekonomie. Van Leeuwen toont afgoderij aan in de klassieke ekonomietheorie en Hinkelammert laat zien hoe het komt dat de ekonomie religie is, namelijk doordat mensen hun eigen verantwoordelijkheid hebben overgedragen aan een ander subjekt, ze onderwerpen zich aan een afgod.
Vanuit betrokkenheid bij ontwikkelingen in de bevrijdingstheologie en vanuit zijn dagelijkse ervaringen in Midden Amerika is de ekonoom Hinkelammert vooral bezig met de tegenstelling tussen leven en dood. Dit is voor hem een heel konkrete tegenstelling want gebaseerd op het feit dat miljoenen mensen nauwelijks levenskansen hebben. De vraag is voor hem: Welke machten veroorzaken de dood van deze mensen? Wie zijn die afgoden? De God van de Bijbel laat zich immers kennen als de God van het leven! Hinkelammert analyseert hedendaagse ekonomische theorieën en laat daar kenmerken zien van religie. Religie van de dood noemt hij dat. In zijn boek Die ideologischen Waffen des Todes konkludeert Hinkelammert dat de dood van veel mensen geen natuurlijke dood is. De ekonomische orde van het Westen produceert rijkdom en overvloed voor een kleine elite, maar ook armoede en honger voor grote massa's. Aan mensen wordt een schijneenheid voorgehouden waarin zij subjekt zouden zijn van eeuwig leven. De dood is echter een produkt van die ekonomische orde. Mensen die deze orde verdedigen en rechtvaardigen noemt Hinkelammert 'theologen van de dood'.
Hij zegt dat God JHWH, de God van de bijbel, een God is die alternatieven doet zien en mogelijkheden tot handelen. (Het gaat om subjekt worden.)
Van Leeuwen zegt dat er religie van de ekonomie te zien is in de klassieke ekonomische theorie van A. Smith. Het systeem van de 'vrije' markt wordt verdedigd met een beroep op deze theorie. In die theorie zit echter -uiteindelijk- een mankement, een tegenstrijdigheid. Van Leeuwen wil zichtbaar maken dat het paradigma van een exacte ekonomie innerlijk gespleten, innerlijk tegenstrijdig en dus ideologisch van aard is. Pas als de schijn van de werkelijkheid is aangetoond, kan het onrecht in de maatschappij bij de wortels worden aangepakt. Schijn blijkt de religieloosheid in onze moderne burgerlijke maatschappij te zijn, want de verlichte burger die denkt alle religie overboord te hebben gezet heeft in werkelijkheid het christendom alleen maar ingeruild tegen een ander religieus objekt: het kapitaal.
Van Hoogstraten analyseert religie -van de kapitalistische ekonomie- in de sociologie. Dezelfde religieusiteit als in de ekonomie vindt hij terug bij een groep kennissociologen die denken in termen van funktie en systeem. Van Hoogstraten ontdekt bij die sociologen een verborgen scheppingsbegrip, een 'natuurlijke' orde, als legitimatie voor de gevestigde maatschappelijke verhoudingen, de heersende -ekonomische- orde. Deze orde biedt optimale veiligheid aan alle leden van de maatschappij, maar ze heeft altijd potentiële vijanden (zij die onder deze orde lijden en in opstand zouden kunnen komen). Via deze theorie -en de praktijk- worden we allemaal gebonden aan de religie.  
Van Hoogstraten reikt, op grond van openbaring, vanuit herinterpretatie van bijbelse bronnen bevrijding aan door kollektieve subjekten.

3.1.2. Weerbare Theologie.
Ik begrijp dat bedoelde theologen zeggen dat de huidige ekonomie een vorm van religie is door de wijze waarop de ekonomie werkt en hoe dat wordt verdedigd, door ekonomen, politici, werkgeversverenigingen, maar ook door vakbonden, konsumenten, schoolmeesters, de buren, moeder, ... Allemaal geven we er blijk van meer of minder in deze orde te 'geloven'.
Met name in de ekonomische wetenschap, waar men probeert te onderzoeken hoe de ekonomie werkt en daarvoor een verklaring te geven, kan men volgens Van Leeuwen uiteindelijk niet een sluitende redenering maken, anders dan door in de argumentenketen een -verborgen- schakel op te nemen die zoiets zegt als: ja, zo gaat dat nu eenmaal. (Ik zal dit uitwerken in het vervolg.) Met andere woorden iets, iets hogers zorgt daar voor; iets boven de orde heeft het in de hand. En wij nemen daar genoegen mee. We doen er aan mee, weliswaar mét de te brengen offers, maar toch. 
Van Leeuwen kwam de intern tegenstrijdige argumentaties van burgerlijke ekonomen op het spoor door Marx' Das Kapital en Smith' Wealth of Nations te lezen. Smith zegt dat rijkdom (voor iedereen) ontstaat uit arbeid. Met arbeid wordt winst gemaakt. En deze winst zal (als er genoeg is) ten goede komen aan ons allemaal. Ook zegt hij dat de winst 'als door een onzichtbare hand' ontstaat. Let wel: níet een hand van buiten. Smith bedoelt dat de produktie van winst een autonoom proces is, waar geen bovennatuurlijke kracht aan deelneemt; winst ontstaat van (zich)zelf.
Dit nu is een niet-sluitende redenering, of eigenlijk die wordt sluitend gemaakt met de suggestie: zo gaat het (nu eenmaal). Daarmee doet Smith feitelijk precies dat wat hij meende te hebben achtergelaten, namelijk ruimte bieden aan een hogere macht; weliswaar niet meer van buiten of van boven, maar wel verborgen. Dus: die macht, dat -autonome- streven naar winst, die móeten we wel volgen, we kúnnen niet anders (maar het zal ook wel goed zijn), zo lijkt het. Het geld is de fetisj.
Hinkelammert baseert zich evenals Van Leeuwen op de fetisjisme-theorie van Marx en verbindt daaraan zijn religiekritiek. Van Leeuwen onderzoekt het afgodsbeeld, de arbeidswaarde; Hinkelammert analyseert het effekt op de knielers: in de kapitalistische arbeidsdeling zijn ze geen subjekt.
Hinkelammert spreekt van religie in de warenbetrekkingen. De waren, produkten van mensen, blijken in de praktijk van de handel (ruil van waren) zodanige betrekkingen aan te gaan dat hun gezamenlijke equivalent (het geld) er door vermeerderd wordt. Dit kennelijk zelfstandige proces (waren gaan op de markt een eigen leven leiden, door de motor geld, onder voorspraak van het kapitaal) kan niet anders betiteld worden dan als fetisjisme.
Religieus gelegitimeerde onderdrukking, zo begrijp ik, is inherent aan de heersende kapitalistische produktiewijze. We zien dat de ekonomie mensen en de aarde exploiteert om die, via arbeid, om te zetten in kapitaal. Het systeem (?) bestaat bij de gratie van interne tegenstellingen: arbeid-kapitaal, loonafhankelijke-kapitaalbezitter, kostwinner-verzorg(st)er, ... Dreigen de verhoudingen te veranderen, doordat b.v. schuldendragers hun schulden niet meer kunnen/willen aflossen, dan zal het machtsevenwicht veilig gesteld worden. Irak, bijvoorbeeld, weigerde schulden af te be-talen en viel bovendien een rijk buurland binnen. In de plaats van de oude tegenstellingen Noord-Zuid en West-Oost is door de Golf-krisis nu de tegenstelling 'Noordwest tegenover Middenoosten aktueel geworden.

Ook andere wetenschappelijke disciplines zorgen er voor dat wij meedoen in de religie van de ekonomie. Van Hoogstraten zag dit in de sociologie, met hulp van de kritiek van Althusser. De heersende idee is dat iedereen in de maatschappij 'burger' is. In die voorstelling is kenmerkend dat mensen belangeloos/waardenvrij over de werkelijkheid kunnen nadenken. De burger is een zelfstandig denkend en handelend mens. Hij is redelijk (nuchter, zonder emoties). Hij vindt vrijheid en gelijkheid heel belangrijk. Hij is voor evenwicht, rust en orde (er zijn geen tegenstellingen). Hij vindt het natuurlijk dat de mens eigendom bezit, dat er nu eenmaal bezitters en niet-bezitters zijn, dat een vrouw andere taken heeft dan een man, enz. Kortom: hij houdt het midden.
De term burger is feitelijk benaming van de bezitter van produktiemiddelen. De arbeider, de werkloze en de bijstandsvrouw zijn niet vrij, zij kennen geen gelijkheid, ... Toch denken zij zich 'burger'. 'Door deze voorstelling van zaken als algemeen geldig voor te stellen in opvoeding, onderwijs, verkondiging, kultuur, enz., legt de burger zijn gelijk, zijn belang (vaak onbewust) op aan allen als het enige gelijk'.
De 'vrije' mens schikt zich, doet zelfs aan zelfkontrole. Ook deze interne tegenstelling moet in evenwicht gehouden worden, ten behoeve van de ekonomie. Aan mensen wordt een schijn-eenheid voorgehouden waarin zij subjekt zouden zijn van eeuwig leven. De dood is echter een produkt van die ekonomische orde. Wat dat met het lichaam doet, weet menige hart-, vaat- en kankerpatient. (De dood van veel mensen is geen natuurlijke dood.) Om de rust te handhaven wordt ons voorgehouden dat be- c.q. overheerssystemen noodzakelijk zijn. Ook godsdienst wordt daarvoor als geëigend middel ingezet.
Ik denk dat het zo is dat belangentegenstellingen bestaande latente konflikten in een status-quo van schijnbare eenheid houden. Aan de ene kant wordt geprobeerd te legitimeren dat de positie van de balans zó goed is voor iedereen (want hij hangt toch in evenwicht) onder het mom van: als je de balans uit zijn evenwicht brengt, vallen we er allemaal af. Soms worden die konflikten toch tot strijd gebracht waardoor er -minimale- beweging in de balans komt; de belangen verschuiven dan een beetje. De balans helt dan even wat meer of minder over naar een kant om vervolgens het oude evenwicht te hervinden. De materiële praktijk blíjft zo globaal zoals die is, namelijk voordelig voor enkele groten en slecht voor heel veel kleinen.
Aan de andere kant moet dus beargumenteerd worden dat de balans weliswaar in evenwicht hangt, maar dat dat ontstaat doordat slechts enkele zwaargewichten aan een korte kant hangen tegenover een lange kant die vele kleine gewichtjes draagt.

De boven aangeduide theologen in de christelijke traditie hebben ontdekt waar de moderne religie zit, namelijk in de ekonomie en zo weten we hoe religie werkt. De 'mondige' burger heeft, nogmaals, de religie niet achter zich gelaten. Hij heeft slechts de 'almachtige' god van de feodale christelijke kerk losgelaten, denkend zich van de religie verlost te hebben. Hij heeft echter de ene god voor een andere ingeruild. 

Kan theologie de ekonomie niet gewoon religieus laten?
Het is een algemeen belang bevrijd te worden van religie, zoals ik hiervoor al betoogde, omdat religie uiteindelijk alle mensen knecht. Religie buit mensen uit, brengt dood en dringt zich aan de hele maatschappij op. In plaats dat de ekonomie alle mensen welvaart brengt, doet hij dat slechts voor enkelen. Via de theorie -en de praktijk- worden we allemaal gebonden aan de religie.
Is religie een fenomeen waarvan we moeten erkennen dat die absolute macht heeft of wordt religie door mensen geproduceerd en in stand gehouden en kunnen we ons daar dus ook weer van bevrijden?

Voor perspektief kan ik bij Van Leeuwen niet terecht; daarmee heeft hij zich niet methodisch bezig gehouden. Hinkelammert heeft daar wel wat te bieden. Hinkelammert intervenieert met de transcendente God van de bijbelse traditie. Met de transcendente God is het mogelijk voor mensen om weer subjekt te worden, subjekten in gemeenschap. Met de uitleg van de lichamelijke opstanding bij Paulus beoogt Hinkelammert duidelijk te maken dat vertrouwen-op-God de akseptering is van een eenheid-tussen-mensen die radikaal staat tegenover de schijn-eenheid van het kapitaal. Die eenheid moeten messiaanse cellen, ecclesiae, tot uitdrukking brengen (in een nieuw 'lichaam'). Ik kom hierop terug in 5.

Van Hoogstraten probeert de theologie van analyse aan te vullen met theologie die intervenieert met bijbelse kernbegrippen; dit funktioneert op het nivo van het bewustzijn (ideologie) (subjekt worden). Hij probeert daartoe de theologie te transformeren en de erfenis van Bonhoeffer voort te zetten door een aantal grondbegrippen van de theologische traditie 'niet-religieus` in te vullen. De begrippen openbaring en verzoening geven onderdrukten de mogelijkheid tot zelf verlossend optreden (subjekt). 'De theologie moet de materialiteit van ons sociaal bestaan present stellen', zo zegt Van Hoogstraten, want 'als we de werkelijkheid willen bezien vanuit het perspektief van hen die onderdrukt worden dan zal het juist gaan om hun subjekt-wording. En dit is niet de verzoening met het feitelijke bestaan, maar het protest ertegen'. 'De protesterende subjektwording die ik op het oog heb, kan gerealiseerd worden door een gezamenlijk beter weten dan het ide-ologische weten waarin men binnen de vigerende maatschappelijke verhoudingen is geplaatst. Dit beter weten wordt gevoed door een toekomstperspektief dat mensen (de klasse van hen die positioneel en ideologisch onderdrukt worden waardoor hun leefkondities minimaal zijn) elkaar als belofte doorgeven'.

De kritische geloofstraditie van het christendom kan bij de bevrijding van religie van dienst zijn. Geloof en theologie kunnen ingaan tegen slavernij, niet uit zichzelf maar uit een geschiedenis waarin sprake is van een God die de mens mondig wil zien. De mechanismen van de dood zijn echter hardnekkig (zie 4). Maar omdat precies Hinkelammert en Van Hoogstraten hier wat te bieden hebben, ga ik in 5 met hen en met teksten van Job en Johannes, verder in op de door mij gewenst geachte theologie van het leven (weerbaarheid tot ín de dood). We kunnen weldegelijk weerbaar en zelfverantwoordelijk zijn. Ieder individu kan zich persoonlijk uitgenodigd weten om deel te nemen aan de gezamenlijke verantwoordelijkheid voor allen. 
Om welke kollektieve subjekten het hier en nu kan gaan dat heeft Van Hoogstraten niet methodisch uitgewerkt, maar met Hinkelammert (en Paulus; het bevrijde lichaam) komen we er bijna uit. Een nieuw 'lichaam' kan geoefend worden. Met deze oefeningen wordt het zicht geopend op de reële werkelijkheid, waarmee we tóch een toekomst (kunnen) hebben.

Ik heb hier denk ik kort laten zien dat de drie theologen gezamenlijk invulling kunnen geven aan de geformuleerde kriteria. Ik werk dat nader uit.
Alvorens de drie onderscheiden analyses uitvoeriger te bekijken, zal ik in de volgende paragraaf het beroep op de bijbelse bron verantwoorden, zoals we in de kriteria zagen, de 'grond' van de religiekritiek van de drie theologen.
Kan er sekulier sprake zijn van een God die recht doet aan de mondigheid en zelfverantwoordelijkheid van (groepen) mensen? Kan deze God als grond van kritiek ook gezien worden als God waarmee mensen tot subjekt worden; biedt het zicht op reëel handelingsperspektief voor zelfverantwoordelijke subjekten?

3.2. BIJBELSE BRON.

Bij Van Leeuwen ontbreekt nadere explikatie over hoe de bijbel methodisch funktioneert. Tegenover de 'idolen van de dood' stelt Hinkelammert het geloof in de 'God van het leven'. Het leven is de opstanding van Jezus, de dood de kruisiging. Van Hoogstraten probeert de theologie van analyse aan te vullen met theologie die intervenieert met bijbelse kernbegrippen. De begrippen openbaring en verzoening geven onderdrukten de mogelijkheid tot zelf verlossend optreden (subjekt).

3.2.1. God Openbaart.
In het perspektief van de gekonstateerde breuk van de burgerlijke maatschappij met alle daaraan voorafgaande maatschappijformaties, dus ook die waarin de bijbelverhalen zich afspelen en opgeschreven zijn, komt de betekenis van de bijbel in een nieuw licht te staan. Van Leeuwen typeert de maatschappij waarin het nieuwe testament is ontstaan als een door religie en politiek gedomineerde samenleving. De oikonomia (regels van het huis) staat ten dienste van de oikodespotès (de heer des huizes). Zie Matth.13:27;20:1-11; 21:33;24:43; Luc.12:39.
De ekonomische orde is onderworpen aan de politieke macht en die macht is belichaamd in de koning. Die heersende opvatting wordt door de bijbel gekritiseerd: 'God is koning' betekent niet alleen dat het koningschap als despotisme wordt verworpen (politieke betekenis), maar 'God de koning' is een reflektie op de aardse vormen van koningschap (religiekritiek). Het is kritiek op de politieke struktuur; de ekonomie als onafhankelijke grootheid bestond in die maatschappij niet.
Kan de bijbel dan wel een kritische instantie zijn binnen de huidige maatschappij?

Onder de theologische scholen laat Van Leeuwen de idee varen dat de joodse en christelijke traditie een positief bestand van openbaring en ethiek bevatten; hij omschrijft deze tradities als tradities van profetische kritiek op elke in de geschiedenis door mensen gemaakte orde en ideologie die als absoluut gepresenteerd worden. Van Leeuwen aksepteert de geldigheid van de marxistische religie-kritiek en maakt onderscheid tussen geloof en religie; hij ziet 'bijbelgeloof' als een niet-religieus geloof. 'Er is nooit een spontane, onbemiddelde toegang tot de bijbel geweest. Altijd is deze bemiddeld geweest door theologie. De bijbelse situatie (Mozes kontra Egyptische farao, Jezus kontra Pilatus) is principieel verschillend van de moderne burgerlijke maatschappij van vrijheid, gelijkheid en demokratie. Op de plaats van Farao en Romeinse Keizer staat nu het Kapitaal dat we allemaal samen demokratisch en vrij produceren.
Exegese is belangrijk en vruchtbaar. Het geloof ontstaat in de Schrift. Als je op jezelf terugvalt, sta je aan de rand van het ravijn de leegte in te staren. Dat is geen manier om je religieus overeind te houden, daarom ben ik bijbelgelovige.
Als ik op zo'n moment teruggrijp op een stuk uit het Oude of Nieuwe Testament komt me een boodschap tegemoet die spréékt. De oude vaderen zeiden: het is Gods Woord. Ik ervaar dat; het is iets heel reëels. 

Ik begrijp, c.q. houd het er zelf (voorlopig) op dat een kritische methode niet zonder een verhouding tot een referentiepunt kan. Die ís/heeft zich geopenbaard. Het bijbelse referentiepunt, God JHWH, staat voor de dwingende instantie voor analyse van afgoderij.
Hoe naar mijn inzicht de verhouding tussen de God van de Bijbel en de mensen gezien kan worden, moet ik nader aangeven. Daartoe zal ik nog ingaan op teksten van Hinkelammert (en Richard en Moltmann) en Van Hoogstraten.

Tegenover de 'idolen van de dood' stelt Hinkelammert het geloof in de 'God van het leven'. Een theologie van het leven belijdt God als degene die zichzelf garant heeft gesteld voor de verwerkelijking van een utopie die uitgaat boven wat menselijk maakbaar is. De anticipatie-op-de-nieuwe-aarde/de opstanding is de bemiddeling van de bespoediging van de komst van de dag des Heren. De zekerheid van deze hoop hangt echter niet van mensen af, maar van God. De Geest is daartoe onze hoop. En de opstanding van Jezus is het bewijs van Gods Macht. (Zie bij Van Hoogstratens 'bevrijding' in 5.1.)
Richard, bevrijdingstheoloog in Midden-Amerika, zet de verhalen van het Oude en Nieuwe Testament in een politiek en ekonomisch kader en laat zien dat het gaat om de strijd tussen de bevrijdende kracht van JHWH en het onderdrukkende/systeembevestigende van de afgodendiensten, die in stand worden gehouden door de onderdrukkers. Richard betrekt dit op de aktualiteit; wat/wie is God/afgod in onze tijd? God manifesteert zich in het bevrijdend handelen ten behoeve van de onderdrukten; afgoden manifesteren zich in onderdrukkingsmechanismen, zoals het kapitalistisch systeem. Richard wijst transcendentie van onderdrukking af. Hij noemt afgoden niet transcendent. Afgoden zijn mensenwerk, als voorwerpen en als macht. Hij ziet het bevrijdend handelen van mensen ten behoeve van onderdrukten als handelen van God.

Wat overeenkomt bij Hinkelammert en Richard is dat beiden een onderscheid maken tussen een god van de willekeur (religieuze projekties, afgoden) en de God die bevrijdt. Beiden zijn gespitst op het effekt van het inroepen van God (ter legitimering of om te ontmaskeren) waaruit zij afleiden van welke God er sprake is. God kunnen we onderscheiden van afgod als we kijken naar oorsprong, doel, vorm en effekt.

Bij Van Hoogstraten vinden we een duidelijke funktie van bijbelse kernbegrippen. Hij probeert de theologie van analyse aan te vullen met theologie die intervenieert met bijbelse kernbegrippen. Hij probeert daartoe de theologie te transformeren door een aantal grondbegrippen van de theologische traditie 'niet-religieus` in te vullen.
Centraal staat het begrip openbaring. Van Hoogstraten beklemtoont dat 'juist het openbaringsbegrip de theologie mogelijkheden biedt om een kritische houding aan te nemen t.a.v. andere wetenschapsgebieden en de benaderingen van de werkelijkheid die daar worden toegepast. Hij vindt dat Barths openbaringsbegrip te veel bleef hangen in een tijdloos eeuwig werkelijkheidsbegrip, oppositioneel tegenover menselijke ervaringen en natuurlijke religie. Openbaring gaat altijd om het duidelijk maken van de waarheid in een historische kontekst vanuit het perspektief van hen die onderdrukt worden. De theologie zal zich nu met het verbond tussen Verlichting en Kapitalisme moeten inlaten en niet alleen met een krisisverschijnsel daarvan. Deze openbaring is geënt op menselijke inzichten, te weten van hen aan wie een menselijk bestaan ontzegd wordt.
De gelovige visie die dit impliceert is gebaseerd op een gezamenlijke historische herinnering van slaaf-zijn en bevrijd-worden. 'De belijdenis van Christus als de incarnatie (en daarin de openbaring) van God veronderstelt een mondig, verantwoordelijk subjekt. Wie Christus als Heer belijdt, zegt daarmee dat hij tot subjekt geroepen is en dat hij beter weet dan het samenlevingssysteem en de ideologie die er heerst (de ideologie van de heersenden) hem wil laten weten. De Christus-belijdende mens is opgezadeld met een kritisch weten. De openbaring in Christus maakt openbaar wat de heersende ideologie verborgen tracht te houden`.

3.2.2. God en Subjekt.
De verhalen over Gods openbaringsdaden dwingen de natuurlijke, historische en maatschappelijke werkelijkheid zich te laten kennen, zo zegt Van Hoogstraten. 'De verbinding van inzicht met handelen ten goede van verdrukten en machteloze mensen is in het geheel niet vanzelfsprekend. Openbaring vraagt om een gelovig antwoord. Openbaring leidt tot keuze, hetgeen konflikt en strijd impliceert. Want niet iedereen maakt dezelfde keuze. Ervaring van oordeel en krisis kunnen aanzetten tot beleidsveranderingen - zeker in verbinding met openbaring. Het oordeel wordt in de apocalyptiek aangeduid met machtsmetaforen als 'het beest' of 'Babylon' of de 'anti-christ'. Deze metaforen wijzen historisch-concrete plaatsen en personen aan.
Met de woorden van Althusser: middels de ideologische staatsapparaten wordt de ideologie van de noodzaak van déze machtsverhoudingen, van déze produktie, konsumptie, geldcirculatie en bewapening in stand gehouden en tegelijkertijd wordt onontkoombaar duidelijk dat het systeem vastloopt. Van Hoogstraten konkludeert: Het geloof in God dient te worden getransformeerd in ongeloof ten aanzien van het heilskarakter van het machtige ekonomische en politieke systeem waarin we verkeren. Het maakt nogal wat uit of men uitgaat van een organicistisch harmoniemodel of van een geschiedenisopvatting waarin strijd/konflikt centraal staat; of men de werking van de Geest een plaats toekent in de geschiedenis, dan wel of men het kapitaal de wereld ziet veroveren.
Moltmann zegt: De bijbel moeten we lezen als belofte-geschiedenis van God, als een hoopvol boek dat bevrijdend werkt en dus gevaarlijk is voor de heersende orde. Moltmann onderscheidt bij messiaans handelen van mensen: strijd om ekonomische rechtvaardigheid, strijd om mensenrechten, voor solidariteit, tegen racisme en seksisme en voor het behoud van de schepping. Mensen treden hier als medewerkers van God op. Ze erkennen niet de totaliteit van enig systeem. De beslissingen over de toekomst van de aarde leggen ze in Gods hand.
Bij Hinkelammert is God degene die mensen hun subjekttitel kan laten terugnemen. 

Verzoening.
Van Hoogstraten komt tot een verder ontwikkelen en transformeren van een aantal theologische kernbegrippen die de dialektische theologie had ingezet tegen het fascisme. Allereerst: verzoening.
De verzoening wordt in de gangbare christelijke leer, zo zegt Van Hoogstraten, persoonlijk-individualistisch opgevat. Daarbij hanteert men op de achtergrond het volgende mens- en godsbeeld: de mens is geneigd tot alle kwaad en onbekwaam tot enig goed (en de erfzonde houdt dit in stand); God is de volstrekt rechtvaardige. Beide partijen kunnen alleen tot elkaar worden gebracht door een offer ter genoegdoening. Het offer dat Jezus heeft gebracht zorgt voor mijn persoonlijk zieleheil. Door de verzoening met God weet iedere mens zich verlost van zonden. (Hiermee is een 'verdubbeling' van de werkelijkheid gegeven -God als Subjekt-.)

Bij Barth, aldus Van Hoogstraten, gaat het om een aktiviteit van God ten aanzien van mensen-als-gemeenschap; de verzoening geldt het verbond dat God met mensen is aangegaan. Dit is niet los te denken van de verhoudingen van mensen onderling en van de omgang met de schepping. De verstoorde relatie tussen God en mens drukt zich uit in verstoorde relaties van mensen onder elkaar en van mens en schepping. Verzoening is een openbaringsdaad in Jezus Christus. Van Hoogstraten omschrijft verzoening bij Barth als de opheffing van vervreemding en verzakelijking. Opheffen van de vervreemding betekent dat God-in-Christus als Heer wordt erkend zodat al het andere deze kwaliteit verliest. Het betekent een verlossing van de zonden van hoogmoed, van traagheid en van leugen. Het resulteert in de rechtvaardiging, heiliging en roeping. De verlossing is de effektieve uitwerking van de verzoening.

Van Hoogstraten: Voor de feitelijke oorzaken van de vervreemding en voor de grote macht die de dominante ideologieën uitoefenen over het denken en het handelen van het merendeel der mensheid heeft Barth nauwelijks oog. Bevrijding uit deze overheersing heeft niet alleen plaats door opheffing van de persoonlijke vervreemding. Deze opvatting immers miskent de struktureel-positionele bepaaldheid van het subjekt. Van Hoogstraten vindt dat bevrijding gebaseerd moet worden op verzoening met de god van de revolutie. Via de institutie- en ideologietheorieën (Foucault en Althusser) is duidelijk geworden hoe wezenlijk de problematiek van de vervreemding is.
Ik kom via Van Hoogstraten tot de konklusie dat verzoening ons niet alleen indirekt, via Jezus Christus, bevrijding oplevert maar ook positioneel en ideologisch onderdrukten de mogelijkheid geeft tot zélf verlossend optreden.
Om de zelfverantwoordelijkheid tot uitdrukking te brengen zou ik zeggen: Mensen zijn, met God JHWH als referentie, in staat zelf beslissingen te nemen, als ze zich in de dialektiek met die God en met elkaar stellen (God zal ook soms 'inbreken').

Het kernbegrip waarvan ik Van Hoogstratens transformatie verder wil volgen, is het paar 'verlossing en bevrijding'. Die komen van pas ín de weerbarstige wereld. (Is er verlossing in de dood?) Na h 4 dus. Nu eerst de drie onderscheiden analyses van religie.



3.3 Drie analyses van religie
We zagen (in 2) dat rond 1870 enerzijds christelijke ekonomen de neoklassieke evenwichtsleer wisten te verzoenen met de scheppingsleer (het kapitalisme als voltrekker van Gods scheppingsplan) en anderen die de ethisch gerichte historische school aanhingen. Anderzijds werd ook de radikale arbeidswaardeleer van Marx in relatie gebracht met de scheppingstheologie of de openbaringstheologie (W. Hohoff).
De herleving van de neoklassieke ekonomie onder de Amerikaanse president Reagan in de jaren tachtig laat eenzelfde patroon zien: De ekonoom M. Novak is in de eerste kategorie te plaatsen; de Amerikaanse bisschoppen trachten in een geloofsbrief over de ekonomie geheel of gedeeltelijk de Keynesiaanse traditie te behouden, zoals ook de 'Economie van het genoeg' van Goudzwaard en De Lange. Verder zijn er die een radikale distantie bepleiten tegenover de huidige wereldekonomie en oproepen haar principiële onverenigbaarheid met het christelijk geloof uit te spreken (status confessionis; U. Duchrov en de Wereldraad van Kerken). Tenslotte zijn er Hinkelammert en Van Leeuwen, die een herwaardering nastreven van de radikale arbeidswaardeleer en kritiek op het kapitaal van Marx. Duchrov is spil in de zogenaamde Kairos-Europa-beweging en, zoals ik eerder aangaf: ook in Nederland is een Kairos-geschrift verschenen omtrent de nieuwe armoede.

Hieronder schets ik de analyse van Van Leeuwen. Hij meent dat aan de huidige -uiteenlopende- ekonomische scholen een gemeenschappelijke ideologie/religie ten grondslag ligt, de ideologie namelijk van een 'zichzelf bewegend kapitaal' dat uit het niets rijkdom schept. De technische theorie over de ekonomische kringloop veronderstelt een autonome ekonomische kosmos, die dus een exacte wetenschap van die kringloop mogelijk maakt. Achter de miljardenwinsten van de grote multinationals met daartegenover het leger van werkelozen staat de officiële ekonomische uitleg: eerst winstherstel, dan volgt op den duur ook werkgelegenheid. De belofte van de hemel, dus.
Hoe de religie onder Reagans opvolger Bush openlijk ingezet werd, bespreek ik in het voorbeeld van de Golf-krisis (in 4). Van Leeuwen ziet 'de nieuwe religie van de burger' al in de klassieke ekonomische theorieën van Adam Smith, op grond waarvan de 'vrije' markt traditioneel verdedigd wordt. (Een verborgen god legitimeert de ideologie.)

3.3.1. A-theïsme.
Van Leeuwen verdedigt de dominantie van de ekonomie met de stelling dat van alle aspekten van het menselijke bestaan het ekonomische zich algemene geldigheid heeft verworven over de hele wereld (zie A.G. Frank in 2.3.). De gestalte van deze omvattendheid is de wereldmarkt. De universaliteit van het geldsysteem is een manifeste werkelijkheid. De religie van de ekonomische theorie is in de ekonomische praktijk terug te vinden.
Van Leeuwen: Ondernemers kunnen het niet laten hartstochtelijk het kapitaal van de onderneming te vergroten. Daar zit 'een hogere opdracht' achter en daarom is in dit verband het woord religie te gebruiken. Wij moderne burgers die eigenlijk nergens meer in geloven dan in wetenschap en techniek geven ons desondanks over aan een heel primitieve vorm van religie. Want terwijl iemand uit het stenen tijdperk knielt voor een zelfgemaakt afgodsbeeld en dat vereert, buigen wij het hoofd voor de macht van een stukje metaal dat we zelf geproduceerd hebben en waaraan we een denkbeeldige, maar in de internationale praktijk van de vrijemarkt-ekonomie zeer reële, waarde toekennen: geld. We scheppen een macht buiten en boven ons die in wezen niets anders is dan ons eigen spiegelbeeld.

Meerwaarde.
Traditioneel was de ekonomie het terrein van de moraaltheologie; sinds Adam Smith (van huis uit moraaltheoloog) werd de ekonomie een autonome wetenschap, los van theologie en filosofie. Smith wilde laten zien dat de moderne ekonomie 'uit zich zelf` werkt, een autonome kringloop bezit, niet door een goddelijke hand gestuurd wordt. Bij hem lijkt op het eerste gezicht een principiële arbeidswaardeleer te domineren die de rijkdom van de natie uit de maatschappelijke arbeid laat voortkomen. Tegelijkertijd echter hanteert Smith het kapitaalmodel waarin het kapitaal de bron van welvaart is en waarin de faktor arbeid niet voor komt.
Waar de burgerlijke ekonomie een 'gegeven wereld' ziet, een feitelijke ekonomische kosmos, een natuurlijke ekonomie, ziet Marx een probleem, een fundamentele tegenstrijdigheid, een historisch veranderlijke grootheid, een maatschappelijke ekonomie, aldus Van Leeuwen. Marx toont de tegenstrijdigheid aan van de arbeidswaardeleer: bij Smith is onduidelijk waar de winst vandaan komt. In het ruilproces wordt de winst gerealiseerd, maar waar wordt zij geproduceerd?
Marx zegt met zíjn meerwaardeleer: uit de arbeid als loonarbeid wordt winst gemaakt in de vorm van meerwaarde. Meerwaarde is de toeëigening van vreemde arbeid zonder schijnbaar de wetten van de ruil te schenden. In het 'vrije' arbeidskontrakt zit verdiskonteerd dat de geleverde arbeidskracht van de arbeider voor een deel arbeidsloon oplevert (voor de arbeider) en een deel meerwaarde (voor Kapitaal). Toeëigening, niet uit het niets, dus.

Opium.
De ideeën over het ekonomisch proces zijn geen geniale uitvindingen van iemand als A. Smith, zo zegt Van Leeuwen, maar ze zijn zelf (bij-)produkten van het ekonomisch proces, in dit geval van de ruilekonomie van het kapitalisme. De dagelijkse ruil op de markt produceert de abstrakte ideologie, de 'fetisjgestalte` van de waar, het idee dat de rijkdom het produkt is van een autonoom akkumulatieproces. Het kapitaal is de religie, niet enkel de leer van het kapitaal.
Het blijkt dat de klassieke ekonoom Adam Smith een nieuwe god produceerde terwijl hij dat zelf niet in de gaten had. De ekonomische wetenschap die fundamentele kritiek zou moeten uitoefenen op haar eigen vooronderstellingen neemt het kapitaal gewoon aan als vanzelfsprekend, terwijl wij het zelf produceren. De kritiek van een ekonoom die interne tegenstrijdigheden in de theorie ziet en onrecht in de praktijk, werkt kennelijk niet: Het absolute beginsel van het ruil-principe wordt in zijn beslotenheid gelaten, ondanks kritiek vanuit het gebruiks-principe.

Marx analyseerde de kapitalistische produktiewijze met het kenmerk van de 'vrije' loonarbeid als een radikale breuk met alle daaraan voorafgaande maatschappijformaties en de daarbij behorende produktiewijzen. Uitgerekend in die historische fase waarin de mondige, verlichte, zelfbewuste burger zich inbeeldt eindelijk de religie ver achter zich gelaten te hebben en alleen nog maar met 'de mens' van doen te hebben, wordt hem het antropologische masker afgerukt en komt het religieuze gelaat tevoorschijn. Als Marx anti-religieuze uitspraken doet over 'opium van het volk' en zo, dan heeft hij het in de kern niet over het godsdienstig denk-patroon van de mensen maar over hun fetisjistisch geloof in de vrije-marktekonomie.
Theologie is volgens Van Leeuwen dan kritiek op elke heersende ideologie en op de poging van ideologie totaal te willen zijn (: religie). Theologie ziet dat er religieuze legitimering plaatsvindt. Er is kennelijk een 'hogere macht' waar wij ons aan onderwerpen. De ekonoom Heertje zet zijn boek 'De kern van de ekonomie' vol met zogenaamde waarheden zonder ook maar één essentiële vraag te stellen, zo konstateert Van Leeuwen.

Van Leeuwen ziet religie als volgt: Religie beschouwt de werkelijkheid als door god gewild. Zij legitimeert de heersende orde door een schijnwerkelijkheid te produceren. Dat beeld van de werkelijkheid wordt zo vanzelfsprekend dat het de mens gaat beheersen, in de vorm van een god, een übermensch of een veronderstelling. De mens raakt in de greep van zijn eigen fiktie of afgod. Die religie belooft heil, een hemel, na de dood, in de toekomst, niet door mensen te maken. Zij stelt de werkelijkheid voor als bepaald door hogere machten die ongrijpbaar, bovennatuurlijk zijn. Er is nu eenmaal 'iets' dat de natuur regelt!
Gevat in kenmerken van religie kunnen we denk ik zeggen dat het 'totale' van de ideologie, de religie van het kapitalisme hierin bestaat: geld is alomtegenwoordig (ekonomisch domein), almachtig (politiek domein), alwetend (ideologisch domein), een universele eenheid. God als bovenwereldse instantie is vervangen door de verborgen immanente god van het kapitaal. Die religieusiteit, te vinden in de verering van geld, bezit, aanzien, vrijheid, redelijkheid, mannelijkheid, sportiviteit,... houdt de massa keurig in het gareel.

De ekonomie levert met andere woorden niet enkel produkten en winst, zij voorziet ook in onze behoefte aan religie, zij bevredigt onze godsverlangens. Het beeld, de god waar wij ons in de gesekulariseerde wereld aan spiegelen zit in de ekonomie. 'God zij met ons', staat er op de rand van een geldmunt. Dit 'theïsme' wordt door Marx veroordeeld, als plaatsvervangend theoloog, volgens Van Leeuwen.
Wie de focus alleen richt op het (parlementair-)politieke nivo vergeet dat juist het politieke model van vrijheid en gelijkheid van de Franse revolutie (het model van onze demokratie) de ideologische basis vormt waarop de despotische (Aristoteles) verhouding van de ekonomie bestaat. Aan Marx' analyse danken we het inzicht in de fundamentele tegenstrijdigheid van de moderne burgerlijke staat en maatschappij: ideologie van de antieke demokratie op basis van de moderne kapitalistische ekonomie.

Konklusie.
De analyse van Van Leeuwen biedt ons een radikale konfrontatie met een feitelijke gegevenheid, n.l. dát wij onontkoombaar religieus zijn, aan handen en voeten gebonden aan de god van de ekonomie. Met de kritische ekonomie -van A.G. Frank- zag ik wel dat de ekonomie mensen en de aarde exploiteert om die, b.v. via arbeid, om te zetten in kapitaal, maar ik zag ook dat velen niet worden aangesproken door deze inzichten. De ekonomie leek een abstrakt, onaantastbaar systeem waartegen je wel kan strijden, maar bij voorbaat kansloos. Wat over leek te blijven was je op zijn minst staande proberen te houden (defensief). Met de ekonomische theologie begrijp ik dat het gaat om een ideologie die totaal wil zijn, een religie. En die komt van mensen, zo zullen we zien bij Hinkelammert.

Een antwoord op de vraag of en zo ja, hoe we aan de religie kunnen ontkomen, vinden we niet bij Van Leeuwen. Hij heeft zich grondig met de analyse beziggehouden, niet met een eventueel perspektief. Het lijkt echter dat hij niet optimistisch was. Moeten we konkluderen dat er slechts door radikale (in)breuk (waarvandaan?) afgerekend zal kunnen worden met de heersende religie, of is er geen hoop, slechts de realiteit? Misschien moet de realiteit eerst maar eens goed doordringen. Onder het mom dat parlementaire politiek controle (demokratie) heeft over de alomvattende ekonomie wordt de verantwoordelijkheid féitelijk bij (de af-)god gelegd.
Willen we tot een andere ekonomie komen (zonder toeëigening van meerwaarde) dan zullen er daden gesteld moeten worden. Dat is noodzakelijkerwijze dus niet alleen 'parlementair', omdat ons huidig parlementair-demokratisch politiek stelsel in de praktijk niet de ultieme macht over de ekonomie heeft.
(Een 'nieuwe' God er tegenover, is dát de oplossing?)

De invalshoek voor analyse van Van Leeuwen was in en vanuit het kapitaal, theorie-/zaak-analyse, de arbeidswaarde (het afgodsbeeld). Er is -in principe- een rol weggelegd voor het politieke: strategisch handelen. Interveniëren in de ekonomie is politiek; althans dat moet politiek zijn. Die plaats zal ze waar moeten maken.
De invalshoek van Hinkelammert, vanuit subjekt, de 'knielers', kan ons op dit punt verder helpen. Hij laat ons zien of wij mensen wel zelfverantwoordelijk kunnen/willen zijn voor de ekonomie. Met zo'n kritiek van de religie ontdekken we waar we ons er zélf aan onderwerpen, hoe we er aan meedoen en waar we tegelijkertijd onder dat 'systeem' lijden (arbeidsdeling).

3.3.2. Fetisjisme.
Hinkelammert beschrijft uitvoerig het begrip 'Rijk der Vrijheid' van Marx. Dit is een vooraf gegeven conceptualisering van de maatschappelijke verhoudingen in het kader van zijn vrijheidsdoel. Marx is met dit analyse-apparaat in staat om in de aktualiteit waar te nemen wat is en wat niet is. Wat ontbreekt als hij om zich heen kijkt, is b.v. arbeidsvreugde, zelfverantwoordelijkheid, bezit van een eigen produkt. Hoe het 'Rijk der Vrijheid' er feitelijk uit zal zien, wordt niet gezegd. De voorwaarde om het te benaderen, is de verkorting van de arbeidsdag.
Hinkelammert ziet het 'Rijk der Vrijheid' als een transcendentaal begrip. De mensen hopen op bevrijd leven en werken (perspektief). Het is een van de hoogste uitdrukkingsvormen van de transcendentaliteit in de kern van het bestaan, het werkelijke leven. Maar wanneer men de werkelijkheid beziet vanuit de warenverhoudingen keert de transcendentaliteit van het werkelijke leven zich om en toont zich in een gefetisjeerde transcendentaliteit. Volgens Hinkelammert is er sprake van fetisjisme van de warenbetrekkingen.

Beslissingsmacht.
Fetisjistische transcendentaliteit ontstaat zodra de mens eigen beslissingsmacht aan bovenpersoonlijke krachten overgeeft. Met andere woorden: zodra de mens zijn subjekttitel afgeeft en zich onderwerpt aan die krachten en daarmee zelf objekt wordt. Volgens Hinkelammert geeft de mens zijn beslissingsmacht, over de arbeidsdeling, over aan de krachten markt, geld en kapitaal.
De mens houdt wel een aarzeling bij deze overdracht, een spanning. Hij herinnert zichzelf namelijk nog wel als oorsprong, als subjekt. Hij draagt zijn eigen innerlijkheid over, aan de markt. Die spanning wordt opgeheven door de religieuze projektie: God komt als Subjekt op de waren te liggen. 'God' verzoent de mens met zijn zelfgekozen onmacht. Onder de hoede van God is de warenwereld subjekt en de mens schikt zich zo in de objektpositie. Voor de markt kan de mens niet knielen, voor God wel.
De mens kan op die manier berusten in zijn weigering zelf de subjekttitel te dragen. Het geweigerde deel van zichzelf herkent hij in God, een willekeurige god. God is verantwoordelijk subjekt en beslist over leven en dood. God wordt ingeroepen ter goedkeuring en die goedkeuring wordt door deze God altijd gegeven, zodat de mens zich in zijn gedrag gelegitimeerd voelt.

Om goed te zien hoe Hinkelammert het fetisjismebegrip hanteert, geef ik ter vergelijking de visie van Pablo Richard weer: Bij Richard vinden we onderscheid tussen talisman, fetisj en afgod. Een talisman is een materieel objekt met wonderdadige kracht. De fetisj is een materieel objekt waarin een geest woont die hem kracht verleent. De afgod is een soort fetisj, maar dit materiële objekt probeert de vorm en de handelingswijze van de in de fetisj wonende geest symbolisch of zelfs direkt weer te geven. De fetisj kan daarom een willekeurige fysische vorm hebben terwijl de afgod iets moet uitdrukken van zijn inhoud. Bij alle drie is een dubbele werkelijkheid aanwezig, namelijk het materiële objekt en de macht (geest of God). Deze dubbele werkelijkheid is door mensen geschapen ten behoeve van bevrediging van menselijke behoeften. Er ligt macht van mensen aan ten grondslag. Afgodendienst verzoent mensen met de bestaande situatie; zij is wezenlijk systeembevestigend. Men vindt bevrediging in onderwerping aan de macht.
Richard noemt zijn afgoden niet transcendent. Afgoden zijn mensenwerk, als voorwerpen en als macht. Zij dienen de onderdrukking. Bij Richard zijn de afgoden onderdelen, hulpmiddelen van het machtssysteem. Omdat de mens macht heeft, kan hij fetisjen, afgoden scheppen. De afgod is een konsumptie-artikel dat de mens de beschikking over alle andere konsumptie-artikelen verzekert.
De afgod van Richard en de fetisj van Hinkelammert verschillen. De afgod is direkt afkomstig van de macht van mensen. De fetisj ontstaat indirekt doordat de mens zijn macht afstaat. Richard ziet een machtige, rijke minderheid die een machtige God van het goud schept en wil verbreiden onder de machteloze meerderheid. Hinkelammert gelooft niet in zo'n 'komplot'.

Arbeidsdeling.
Volgens Hinkelammert is er dus sprake van fetisjisme van de warenbetrekkingen. Fetisjisme van de warenbetrekkingen is -samengevat- als volgt ontstaan: Voor hun direkte dagelijkse behoeften produceerden mensen werktuigen, voedsel en kleding (de gebruikswaarde van de geproduceerde waren). In het kader van de arbeidsdeling kan een waar echter ook geruild worden tegen een andere waar, b.v. linnen tegen tarwe (ruilwaarde). Als het ruilproces via de handel ingewikkeld wordt, wordt een waar geproduceerd die het ruilverkeer weer goed kan laten verlopen, namelijk een waar waarin de waarde van alle andere waren is uit te drukken. Deze waar is het geld. Geld is allereerst waardemeter, voorts is het circulatiemiddel en tenslotte accumuleert het als schatvorming (kapitaal). Gebruiksgoederen worden dan niet meer geproduceerd voor de menselijke behoefte maar voor de accumulatie tot kapitaal. Het samenbindend principe dat de maatschappelijke arbeidsdeling ordent, is dus niet de mens maar het kapitaal.
Op direkte of indirekte wijze leven alle mensen in het raderwerk van deze arbeidsdeling want de mens kan niet leven zonder te kunnen konsumeren. Binnen de warenbetrekkingen is er sprake van fetisjisme omdat het niet meer betrekkingen zijn tussen mensen maar betrekkingen tussen zaken en voorwerpen; de waren zijn subjekten geworden. Mensen zijn objekten geworden. De fetisj lijkt de transcendentaliteit te zijn waarvoor de mens leeft. (De historische voltrekking, een bepaalde vormgeving van arbeidsdeling, namelijk op de grondslag van het private bezit van , zagen we in 2.)

In de Marxistische analyse is de maatschappelijke arbeidsdeling en de koördinatie daarvan een zaak van leven en dood, zo zegt Hinkelammert. Het warenfetisjisme is een mensbedreigend absolutisme. De mensen moeten sterven om het kapitaal verder te doen leven. De ekonomie kan religieus zijn omdat de mens zijn subjekt-titel, zijn beslissingsmacht over leven en dood, afstaat.
De mens is zo deel van een abstrakte gemeenschap, zoals 'de wereldbevolking' (wij zijn toch allen een), of de mens is staatsburger.
Evenals Van Leeuwen maakt ook Hinkelammert onderscheid tussen religie en geloof. Bij religie heeft men de hoop dat god de subjekttitel overneemt. Daarmee blijft het systeem gerechtvaardigd. De waren en hun wereld krijgen door deze subjektiviteit een sakraal karakter.
Geloof heeft als primaire inzet: weer subjekt worden, sociaal subjekt van elkaar.
Dat betekent dus: mensen kunnen zich organiseren in konkrete -kollektieve- subjekten, een 'volk', een gemeente, een maatschap.

Van behoefte naar voorkeur.
Hinkelammert heeft fetisjisme herkend in een drietal theorieën van de ekonomie, van Weber, de Trilaterale en Friedman. 'Ik ben geen ekonoom, maar er moet een politiek-ekonomisch systeem mogelijk wezen waarin voor iedereen die wil een toestand bereikbaar is naar normen van algemeen welbevinden'. Dit zegt G. Manenschijn vooraf aan het christelijk sociaal congres van november 1991. 'Voor iedereen die wil', dat is precies wat Hinkelammert aanwijst als de religie bij het drietal ekonomische theorieën. Deze theorieën werken dus door in de praktijk.

Weber konstrueert, volgens Hinkelammert, nieuwe inhouden van drie grondbegrippen die als waarden binnen de warenwereld bestaan. Het uitvoeren of volgen van die waarden is voorwaarde voor het bestaan van de warenproduktie. In de fetisjistische voorstelling van het menselijke leven worden die waarden als rechter over het reële leven ingezet. Het drietal grondbegrippen is: ekonomie, behoefte en maatschappelijk handelen.
Ekonomie is het bereik van het berekenbare. Ekonomische rationaliteit bestaat bij Weber in de berekenbaarheid van middelen en doelen. Noodzakelijke behoeften worden veranderd in neigingen en voorkeuren. Maatschappelijk handelen wordt bij hem een waardeoordeel.
Voor Weber is de werkelijkheid een chaotische stroom op weg naar de eeuwigheid. De mens kan daarin een keuze maken voor een waarde die hem het hoogst is.
Volgens Weber is er achter de ordeningen en waarden een godenwereld die vechtend de wereld beheerst. Mensen wenden zich tot een van de goden en offeren daarmee de andere. Aan die goden kan men offeren, aan de ekonomische werkelijkheid moet men geloven. Weber verbiedt in opstand te komen tegen de goden omdat wie dat doet de hemel op aarde wil brengen en dat betekent de ondergang, de hel. Weber komt zo tot een pakt met de duivel; hij roept op om verantwoordelijkheid te nemen voor het kapitalisme, aldus Hinkelammert.

De Trilaterale, een club van politici, managers en wetenschappers in de USA wil de drie ekonomische machtscentra Noord-Amerika, West-Europa en Japan op één lijn brengen. Hun ekonomisch kredo is 'interdependentie'. Kommunikatie heeft de internationale arbeidsdeling zodanig beinvloed dat er nu sprake is van de fase van 'onderlinge afhankelijkheid': Noord en Zuid hebben elkaar nodig; het Noorden heeft techniek, wetenschap en macht, het Zuiden heeft energie en grondstoffen. Handelend subjekt van deze interdependentie zijn niet de nationale staten maar internationale banken en multinationale ondernemingen.
Het beeld van de toekomst is dat van het technotronisch tijdperk (post-industrieel). Geloof daarin is zeer belangrijk. Een maatschappij die in niets gelooft verkeert in ontbinding. Koöperatie is het magische woord waarmee apokalyptische bedreigingen tegemoet getreden worden. Koöperatie (van de rijken) is in ieders belang, konkurrentie tussen nationale staten kan bedreigend zijn voor interdependentie. Het individuele mensenrecht, dat van de kapitalistische privaat eigendom, heeft prioriteit.
Geen enkel onderontwikkeld land kan zich onttrekken aan de internationale arbeidsdeling. De politiek van deze landen moet dus niet kortzichtig of utopisch zijn. De ergste armoede moet wel verzacht worden, uitbannen kan echter niet. Niet-ontwikkelde landen die niet in het konsept van de interdependentie willen passen, worden beschuldigd van schending van mensenrechten.
De Trilaterale ideologie is fascistisch, zegt Hinkelammert, omdat het de garantie ontneemt op levensbescherming-voor-allen. Niet alleen een ras, een natie, nee ieder is gelijk en in gelijke mate afhankelijk van de ekonomische vooruitgang. Honger, ziekte, armoede, werkloosheid en de ontijdige dood van velen hebben geen natuurlijke oorzaak, vindt Hinkelammert, maar zijn het gevolg van een onrechtvaardig ekonomisch systeem.

Met Hinkelammert begrijp ik dat in de Trilaterale-theorie de mensen het 'geloof' wordt voorgehouden in de kapitalistische ekonomie allen afhankelijk-van allen te zijn en dus verantwoordelijk-voor allen. In de schijn-eenheid van de internationale arbeidsdeling (ten behoeve van kapitaalakkumulatie, dus) wordt ons eeuwig leven beloofd. (Voor de armen ná dít leven.)
Hinkelammert is geen moralist die met gestrekte vinger beschuldigend wijst in de richting van de grote ondernemingen en hun ideologen. Het gaat hem erom de logica te achterhalen van het theoretisch kader dat ons doen en laten ideologisch bepaalt. Tegenover het marktmysterie, de klaarblijkelijk autonome wetmatigheid van de markt, geldt deemoed als de hoogste deugd, terwijl verzet tegen het marktmechanisme getuigt van een overmoed waarvoor men onvermijdelijk wordt gestraft.

Openlijk geloof in 'vrijheid'.
Bij Marx ging het om de analyse van de klassieke rationele houding en de fetisjering bestond in het irrationalisme van de ideologie. Ook bij Friedman zien we volgens Hinkelammert een open agressief irrationalisme. Zijn neo-klassieke ekonomietheorie vervangt behoeften door voorkeuren. De mens heeft de vrijheid om, met zijn buurman bijvoorbeeld, koop en verkoop aan te gaan. De inrichting van de produktieverhoudingen is een akt van geloof aan die vrijheid zelf.
Dit uitgangspunt van het ekonomisch subjekt werkt bij Friedman uit tot de ruil/verwisseling van het innerlijke van de mens in de markt: De mens biedt zichzelf 24 uur aan en koopt zich 24 uur per dag af. Friedman spreekt van 'portfolio-subjekt'; dit subjekt koopt van het subjekt dat voorkeuren heeft en hij verkoopt zich daartoe voor het gewenste deel op de markt. Bij Friedman heeft echter alles een prijs: zon, licht, kinderen, de stem van een zangeres, een park, een uitzicht. Toegepast b.v. op het (willen) krijgen van kinderen betekent het: kinderen zijn een genotartikel en kapitaalgoed.
Elke inkomensbron is kapitaal en elke handeling/interventie kost geld. Men moet steeds berekenen of de investering kapitaalsversterking betekent of vergroting van konsumptie. Het laatste is fout want het is geen toename van kapitaal.
Monopolies ontstaan door inmenging, door inmenging ook is de faktor arbeid te duur geworden. Volgens Friedman moet de hoogte van de faktor arbeid vastgelegd worden zonder rekening te houden met reproduktiekosten (die klassieke ekonomen wel zien). In deze visie is menselijk kapitaal risicovoller dan zaakkapitaal. Menselijk kapitaal is geen eigendom van de ondernemer, dat is een probleem voor Friedman, zo konstateert Hinkelammert. De mens is subjekt voor zover hij door de warenbetrekkingen zo wordt erkend; de mens is schepping van de warenbetrekkingen. (In de klassieke politieke ekonomie was de meerwaarde een schepping, uit het niet; waarvan Marx dus al zei dat het toeëigening was, zie bij Van Leeuwen.)
Wanneer alles kapitaal is, met inbegrip van de mens, kan er tussen mens en kapitaal geen tegenspraak meer bestaan. De totale en grenzeloze rijkweidte van de warenbetrekkingen is hiermee getoond. Friedman reduceert al het menselijke tot een verhouding van waren. Hij kan zich geen vrijheid voorstellen die uitgaat van de vrije toegang tot de goederen der wereld. In zijn theorie wordt spontaniteit en al het onbemiddelde genot gedood. Alles draait om konkurrentie. De vrijheid wordt zo een strijd van leven en dood.
Fascisme is interventie en daarom niet goed, zo vindt Hinkelammert bij Friedman. Diskriminatie mag wel, als je de prijs voor de arbeid, de voorkeurprijs, de marktprijs maar betaalt. Voor wit is die hoog, voor zwart laag.

Friedmans programma doorvoeren, betekent het einde van  minimumloon, ouderenzorg, enz. Niet-inmenging van de staat, de kapitalistische eigendomsverhoudingen worden ermee verdedigd. Het enig toelaatbare is liefdadigheid, maar ook dat is een kwestie van vrijheid. De staat dient slechts het garanderen van die vrijheid. Een politiestaat is juist daardoor het gevolg, zo konkludeert Hinkelammert. (Interventie van de politie om non-interventie te verdedigen.)
Geluk, uiteindelijk geluk zal ons deel zijn als we ons maar in volledige overgave beschikbaar stellen, aan de markt, zo kunnen we begrijpen van Friedman.
Met Hinkelammert kunnen we dus konkluderen dat niet alleen onze arbeid wordt toegeëigend, maar: wij zijn volledig eigendom van het internationale kapitaal. Wij beschikken niet meer zelf, we láten over ons beschikken.
Een voorbeeld:
Leasen, van een auto of van een ander duur goed, zorgt dat ogenschijnlijk privébezit feitelijk in eigendom blijft bij de internationale bank- en verzekeringswereld. We leven al in het post-industrieel tijdperk van de ('commerciële) dienstverlening'.

'Wanneer je in de markt van vraag en aanbod niet mee kunt doen, tel je niet mee. De problemen die het kapitalisme niet oplost, worden vandaag de dag steeds duidelijker: het zijn de problemen van de werkloosheid, van de onderontwikkeling, van de schulden en in toenemende mate die van de ecologie. De markt leidt tot vernietiging van mens en milieu. Wanneer er verzet ontstaat tegen de konsekwenties van de markt, dan kan dit alleen maar effektief worden als het een politieke uitvoeringsmacht dwingt in de markt in te grijpen. Het antwoord zal toch politieke organisatie moeten zijn. Ik geloof dat het met individuele veranderingen wel kan beginnen, maar we moeten wel een sociale uitvoeringsmacht creëren die deze veranderde leefpatronen verankert. Ik neem aan dat de natuurkatastrofe van nu daartoe zal dwingen. Eigenlijk zou het meer voor de hand liggen dat sociale katastrofes daartoe aanleiding geven. Maar sociale katastrofes worden begrensd tot de Derde Wereld en die laat men eenvoudig omkomen. Er komt een punt dat we een keer echt moeten bepalen hoe wij ons tegenover de werkelijkheid verhouden. (Over de natuurkatastrofe meer in 4.)

Een ander voorbeeld:


    EIGENWAARDE = PIN-CODE.



    Een betaalcheque
    is pas dán geld
    als ik
    een bedrag invul
    en mijn handtekening zet.

    Alleen in dat moment van uitschrijven
    is het geld (even) van mij.

    Mijn geld, of eigenlijk mijn waarde,
    (wat mijn arbeid op de markt waard is)
    ik dus, ben bezit van
    de bank.

    De bank beschikt over mij.

    Wil ik mijn eigen waarde
    weer aan mijzelf toevoegen
    dan moet ik aan een andere (slaaf) dienstknecht,
    de bankemployé,
    een verzoek doen (liefst in drievoud)
    het af te staan.

    Als ik dan niet zelf
    de cheque invul
    en de pin-code intoets,
    kan hij zelfs moeilijk gaan doen:
    'Ja maar, U móet dat doen'.

    Ik kan niet eens zeggen:'Kom op met m'n centen,
      ook zónder pin-code zijn ze van mij!'

    Of kan ik dat wél?


Hebben we als konsument wel -politieke- konsumentenmacht?

3.3.3. Gevangen Denken.
Ook Van Hoogstraten treedt in het subjekt-debat. Hij is er op uit ruimte te zoeken voor een veranderend subjekt. Hij stelt dat de theologie haar openbaringspretentie effekt kan laten hebben als zij haar kritiek op de zogenaamde natuurlijke orde uitbreidt tot de wereldbeelden van sociologen. Zelf vind hij dezelfde religieusiteit als in de (neo-)klassieke ekonomi(sch)e (theorie) terug als ideologische bevangenheid bij een groep kennissociologen, w.o. Luckmann en Weber, die denken in termen van systeem en funktie. Bij deze sociologie stelt hij de vraag: Wat zijn de verborgen metafysische en religieuze vooronderstellingen?
Het ordebegrip dat zij hanteren, zo konkludeert Van Hoogstraten, houdt enerzijds in dat de gevestigde maatschappelijke verhoudingen een 'natuurlijke' orde van harmonie zou zijn die optimale veiligheid aan alle leden biedt, maar die tegelijkertijd altijd potentiële vijanden buiten veronderstelt (zij die onder deze scheppingsorde lijden en in opstand zouden kunnen komen). Deze dominante ideologie van harmonie binnen de westerse samenleving die het systeemimmanente maatschappelijke konflikt verbergt, moet in al haar onoprechtheid en wreedheid duidelijk worden. Deze ideologie hangt samen met het subjektprobleem: van wie zijn wij de vijand.
Van Hoogstraten ziet in deze burgerlijke religie een pseudo-gestalte van het christelijk geloof en daarom vraagt het om een theologische reaktie. De theologie moet voor een adekwate reaktie echter eerst zelf van religie bevrijd worden, zegt Van Hoogstraten.
Mijns inziens vraagt religie om theologische reaktie, ten eerste omdat religie knecht en ten tweede omdat zij misbruik maakt van religieuze behoefte van mensen.
Theologie kan wel humaniserende werking hebben (nadat ze van de religie bevrijd is). Ze kan de 'religieuze' mens bevrijden.

Macht.
Om de theologie uit te dagen tot een maatschappelijk bevrijdende werking voert Van Hoogstraten de sociaalwetenschappelijke theorieën van het strukturalisme en het historisch materialisme op (Foucault en Althusser). Deze benaderen de maatschappelijke werkelijkheid in termen van macht en konflikt vanuit het perspektief van de onderliggenden. Zij veronderstellen vijandschap bínnen de samenlevingsverbanden. Het maatschappijbeeld dat zij de theologie voorhouden, vraagt om een positiekeuze van de theologen zelf, een keuze voor degenen aan wie de 'openbaring' zal geschieden.
Met Foucault laat Van Hoogstraten zien dat instituties en systemen geen onschuldige grootheden zijn, maar dat ze doortrokken zijn van menselijke macht. Mensen bedreigen elkaar door machtsuitoefening die gestalte krijgt in kontrole en disciplinering. Instituties zijn macht in materiële gestalte; ze versluieren de macht.
Met Althusser (en Gramsci) kan Van Hoogstraten laten zien dat ook het praat- en denkcircuit van de maatschappij niet vrij is van macht. Hier gaat het om de macht van de heersende ideologie. Door de dominante ideologie kunnen mensen aangepast in de struktuur meewerken.
Er is sprake van strijd tussen mensen en klassen die elkaar vijandig gezind zijn. Deze gezindheid is gebonden aan belangen en aan de produktie en verdeling van geld, kapitaal en goederen.
Het effekt van de machtsverhoudingen en van de dominante ideologieproduktie is dat mensen tot subjekt worden geroepen zodat ze in een vals bewustzijn leven, de mens is een verdeeld subjekt. Eenwording wordt verhinderd; van een vrij, ongedeeld subjekt is geen sprake.
Ik vertaal dit als volgt: Om de rust te handhaven wordt ons voorgehouden dat beheerssystemen noodzakelijk zijn. We worden op alle mogelijke manieren in de struktuur 'gebonden': 1. Ekonomische afhankelijkheid (b.v. via de staat): als student 'kreeg' ik een studiebeurs. Met de dwang (bank, rente) die binnen een bepaalde tijd terug te betalen. Het eerste kriterium voor een goede baan is dus: goede verdienste. Als uitkeringsgerechtigde werkloze mag ik niet te lang op de gemeenschap teren. 2. Politieke 'vrijheid': We mogen heel demokratisch meepraten maar we moeten de ekonomie zijn gang laten gaan en van de kern-centrales en -wapens afblijven met onze handen. Ik mag kritische theologie studeren zolang de machtsposities in de (kerkelijke) hiërarchische strukturen door die studie niet wezenlijk worden aangetast. 3. Ideologische beïnvloeding: in de school, de media, de kerk, het gezin, ...: 'Het is nu eenmaal zo', of 'dat hoort zo', of 'het is door god gewild', of 'het helpt toch niet'. Het zit dan ook hardstikke in me (om voor mezelf te spreken). Als Nederlander uit het rijke NoordWesten houd ik mede de tegenstelling rijk-arm met de Derde Wereld in stand. En als man behoor ik tot de onderdrukkende sexe (hoe snel is 'maar ik hou toch van je' argument genoeg om te kunnen overheersen).
Het systeem, m.a.w., is het subjekt en God staat daar achter. 'Het al te gemakkelijke spreken over de vrije omgang van subjekten met hun leefwereld en met hun medemensen behoort niet meer tot de mogelijkheden. Vragen naar de wezenlijke betekenis van geloof, verbond, schepping en dergelijke worden erdoor gestimuleerd'.

In de Inleiding haalde ik de beurscrash op 'zwarte maandag' in oktober 1987 aan. Ik vroeg me af waarom er toen niet meer achtergrondverklaringen gepubliceerd zijn in de media en waarom er niet naar uitwegen, naar mogelijke alternatieven gezocht is. 'Waarom zoeken we niet naar uitwegen? Zijn we soms allemáál bang voor de klap, voor het failliet, voor de dood. Wát we ons daar ook maar bij kunnen voorstellen? We zijn allemaal gevangen in een religie, een religie die ons doet geloven dat het niet anders kan. Want we kúnnen toch ook niet over de grens van de dood heen kijken. We wéten toch niet of er leven na de dood is. Angst voor de dood van het bestaande systeem is sterker dan de vrome wens van een nieuw leven.
Verscheidene godsdiensten hebben een antwoord op de (angst voor de) dood. Sommigen geloven in reïncarnatie, anderen geloven in de wederopstanding. Beide antwoorden zorgen voor minder risico, voor minder angst.
Het geloof van de wederopstanding dat aan individuele stervelingen verlossing biedt, zullen we moeten gaan toepassen op de religie van het Rijk van het Kapitaal. Abraham ging toch ook uit Ur op weg naar het onbekende, Israel ging toch ook weg (naar het beloofde land) uit de Egyptische slavernij toen het Farao-rijk aangeslagen was. En ook het Romeinse Imperium heeft niet eeuwig geduurd. Geen enkel imperium duurt eeuwig. Het is daarom verstandig naar uitwegen te zoeken juist op die momenten waar het systeem zich op z'n zwakst toont en het meest in de war en in paniek is. Geloven we echt in een leven na de dood? Of moeten we toegeven dat we bang zijn voor de dood, dat we liever 'religieus' blijven' (dood tijdens dít leven, dus).
Van Hoogstraten ziet mogelijkheden voor een ander subjekt. 'Als de openbaring als ontsluiering tot gevolg heeft dat de plaats en de aard van konflikten benoemd en geanalyseerd worden, worden mensen aangeroepen tot subjekt ten einde zelf de krisis te verdiepen, er doorheen te gaan en er zo een eind aan te maken. Vrij gemaakte subjekten kunnen een kracht ontwikkelen waardoor op de algemene gang van zaken een beslissende invloed wordt uigeoefend. Noem het een geloven tegen de klippen op'.

3.3.3.1. Konklusie/Vervolg.
Wij hebben het in de ekonomie, in de politiek en in de ideologie klaargespeeld god immanent te maken, zo meen ik met bovenstaande analyses te mogen aannemen.
Analyse van religie is een eerste noodzakelijk begin van bevrijding. "Van Leeuwen heeft volstrekt gelijk: de dogmatiek raakt in het slop als ze niet weet welke goden eigenlijk heersen om ons heen en in ons handelen. Zonder een analyse van de Mammon in zijn moderne gestalte, van de kapitalistische produktiewijze en zijn cultische verhullingen, is de prediking een slag in het niets, is de strijd des geloofs een strijd tegen de goden van gisteren met aanvaarding van de goden van vandaag. Hetzelfde geldt overigens voor de Baäl in zijn moderne gestalte en de Moloch. (Het behoort tot het tegoed van de TeNaCh dat deze meer afgoden kent dan de Mammon alleen.)"
Theologie zet zich voor haar analyse uiteen met andere wetenschappen, dat blijkt heel waardevol. De ekonomische theologie pleegt analyse van de religie van de ekonomie. De ekonomie leek een abstrakt, onaantastbaar systeem waartegen je wel kunt strijden, maar bij voorbaat kansloos. Wat over leek te blijven was je op zijn minst staande proberen te houden (defensief). Met de ekonomische theologie begrijp ik dat het gaat om een ideologie die totaal wil zijn, een religie. Met zo'n kritiek van de religie ontdekken we waar we ons er zélf aan onderwerpen, hoe we er aan meedoen en waar we tegelijkertijd onder dat systeem lijden. Religie komt van mensen. En is dus ook door mensen te veranderen, in principe! Aan mensen moet de subjekt-titel teruggegeven worden.

De huidige maatschappijvorm wordt ogenschijnlijk (nog) met hand en tand verdedigd (mét inzet van religie) maar feitelijk wordt al een transformatie doorgevoerd die gevestigde belangen moet veilig stellen. Men is wel bang voor de dood maar men heeft de hoop -ingegeven door de religie- door de dood, de transformatie heen, als overlevende voort te leven, in een nieuwe gedaante (met helaas anderen als slachtoffer). 'Ontwikkelingen' (technologie b.v.) moeten daarom niet slechts kritisch gevolgd worden; vanuit de theologie kan een aanzet gegeven worden voor een 'eigen' ontwerp van de toekomst. De weerbarstige werkelijkheid kán en moet getransformeerd worden, naar een 'eigen' nieuwe maatschappijvorm. Van de kritische sociologie leren we hoe in de gangbare sociologie individuele burgers in het systeem ingevoegd worden. Daarvan kunnen we leren hoe individuen aangesproken kunnen worden tot konkrete kollektieve subjekten. We moeten 'zelf' de transformatie ter hand nemen, naar een ontwerp dat geen onderdrukking kent (het Rijk Gods). 'Geloof' (en theologie) 'volgt' niet slechts vanuit het verleden, zij 'roept op' vanuit de toekomst. Dat is de inbreuk die gemaakt wordt. Geloof en kerk zijn radikaal op de toekomst gericht.

Is het werk van theologie als religiekritiek relevant en onmisbaar naast de al bestaande ideologiekritisch gehanteerde wetenschappen? In elk geval bestrijkt de theologie het specifieke taalveld van religie. Maar, gaat het er alleen om dat bepaalde taalveld niet te veronachtzamen voor de strijd en hebben we dus daarom ideologie-kritici én religiekritici? Noemen theologen daarom ideologie religie of is religie iets anders dan ideologie? Van Hoogstraten maakt geen onderscheid ('religie manifesteert zich als ideologie`). Religie zit in de ideologie. Ze gebruikt geen andere/aparte taal; ze is sekulier.
Waarin 'm het religieuze zit van de burgerlijke ideologie, dat is nog maar voor een deel op een rij gezet. Op welke wetenschapsgebieden is de religie nog meer te vinden? Waaraan is religie herkenbaar? Welke kenmerken vertoont ze?
De taal, het gebruik van kernbegrippen is slechts één kenmerk; hier ligt het werk van Van Hoogstraten. Daar kan de herinterpretatie van kernbegrippen een eigen bijdrage leveren in de maatschappelijke strijd.
Naar mijn mening heeft religiekritiek ook noodzakelijke relevantie voor het taalveld waar de macht van het gevestigde christendom zit; partij, werkgevers, kerk. Ze heeft daar iets eigens t.o.v. ideologie-kritiek.
En: Religie is behalve in theorieën ook op praktisch nivo terug te vinden. Onderzoek daarnaar is nog maar net begonnen. Bovendien, behalve naar de afgod, de hogepriesters en de offers zal ook gekeken moeten worden naar de priesters, profeten, rituelen en symbolen (Liturgie. Hoe worden wij gebonden en laten ons binden aan de afgod? Wat gebeurt er op b.v. de aandelenbeurzen, rondom profsport, rond pop-idolen, ..). Rituelen, offers, priesters, godsbeelden, symbolen en nog vele andere zijn kenmerken van religie. Ontmaskering daarvan is een uitgebreid werk dat theologie te doen staat.

Macht kan uitgeoefend worden met dat waaraan mensen dezelfde -religieuze- binding voelen. Het gevecht gaat er om wat het samenbindende principe is dat het leven doet voortgaan. Is dat zoals in de huidige heersende orde de kunstmatige waarde van geld? Staat geld centraal met de mens als randverschijnsel en God als randschrift, of staat de mens in het midden met geld als een randvoorwaarde?
Waar het geld centraal blijkt te staan moeten we weerstand bieden aan de bijbehorende dooddoeners. Het gaat er om ons te bevrijden van de afgoden, we moeten religieloos worden; a-theïstisch. Het bijbelse kritische principe, JHWH, stelt zich daartoe present. Van Hoogstraten helpt om weerstand te bieden aan het afpakken van betekenissen van bijbelse begrippen. Hij transformeert enkele kernbegrippen door een materialistische benadering toe te passen. 'Ik denk aan de werkelijkheid van de bijbel in maatschappelijke en historische kontext, de werkelijkheid van de Wirkungsgeschichte van christendom en theologie en de werkelijkheid van de huidige maatschappelijke en ideologische kontext waarin christendom en theologie funktioneren'.
Voor mij ligt de betekenis van de Schrift hierin dat ze referentiepunt vormt voor het steeds opnieuw goed analyseren van 'religie` (zodanig dat het persoonlijke niet uitgespeeld wordt tegen het kollektieve). Bovendien kan het Verhaal ons een weg wijzen. Het Verhaal kreëert voor zichzelf het subjekt dat het nodig heeft om materieel te worden.
'We mogen van de bijbelse teksten niet verwachten dat zij ons probate oplossingen bieden voor de konflikten van dit moment. Maar wel kunnen wij er impulsen van verwachten die ons naar een oplossing op weg helpen, een weg die wij dan wel zelf moeten gaan.
Ik heb -materialistische- bijbelexegese leren kennen als een exegese die de bemiddeling van de 'plaatsvervangend theoloog` (zie Van Leeuwen) wil meenemen. 'De materialistische leeswijze wil de materiële (ekonomische, politieke) omstandigheden waaronder de tekst ontstaan en overgeleverd is, zowel als de materiële omstandigheden waaronder die tekst thans gehoord en verklaard wordt, mee betrekken in de exegese. Wie zich wil verdiepen in de bijbel zal moeten beginnen afstand te nemen van de gedachte dat er een 'absoluut juiste` of 'algemeen geldige` exegese bestaat.

Wat moet theologie na analyse doen?
Ze moet handelingsperspektief voor (kollektieve) subjekten bieden, ze moet verhelderen hoe de geherinterpreteerde begrippen én 'gelovige` praktijken met de ideologie de strijd aangaan. Ze moet de angst voor de dood, voor de transformatie doorbreken. Politieke strijd is noodzakelijk, er is een rol weggelegd voor het politieke: strategisch handelen. Interveniëren in de ekonomie is politiek. Willen we tot een andere ekonomie komen (zonder toeëigening van meerwaarde) dan zullen er daden gesteld moeten worden. (Niet alleen 'parlementair' dus, omdat ons huidig politiek stelsel in de praktijk niet de ultieme macht over de ekonomie heeft.)
Ik meen dat in het verlengde van de theologische analyse perspektief te vinden is voor mensen die lijden onder armoede, baanloosheid, voor en van de strijd van werknemers, WAO-ers, werklozen, ... Het perspektief is, nu de ekonomie niet een 'systeem' is met een verheven onaantastbare macht, dat de strukturen -in principe- te veranderen zijn! Groepen mensen kunnen zélf, steeds opnieuw, 'eigen' richting geven aan de maatschappij van de toekomst, aan de nieuwe tijd.

Er blijven machtsheren uiteraard, die ook zogenaamd opkomen voor ons aller belang. Zij hebben echter hun -religieuze- legitimatie verloren (en zullen op zoek gaan naar nieuwe). We moeten dus goed opletten met wie en waartoe we verbondenheid willen beleven. Dat is een opgave. Het blíjft een strijd dus, dat wel, maar offensief. Er buiten blijven kan niet. Anders wórden we wel bij een blok ingedeeld.
Verbondenheid kan betuigd met groepen mensen die het volhouden op hun 'eigen' manier te willen leven. En, zoals in de 'Road to Damascus' gezegd werd (zie 2.3.): Gemeenschappen van boeren, arbeiders, studenten, jongeren en docenten, vertegenwoordigers van de kerken en kultureel werkers, doktoren en verplegenden, advokaten en andere vrije-beroepsoefenaren, inklusief sommige zakenlieden, sluiten zich aan bij de demokratische beweging. Zij leren van de geschiedenis en van hun eigen fouten en successen en zij ondervinden solidariteit. Zij ontstijgen het nivo van protest en verzet en nemen de verantwoordelijkheid op zich als volk een alternatief voor het huidige systeem te ontwikkelen en dat ook na te streven. En omdat wij onze ervaringen uitwisselen, niet alleen in ons eigen land maar ook tussen de verschillende landen onderling, leren we gaandeweg de talloze namen die wij geven aan deze nieuwe schepping, het nieuwe historische subjekt: het volk'.
Het gaat om onderdrukte mensen met wie God terwille van de bevrijding een bondgenootschap sluit. Om die bevrijding en die God niet kwijt te raken, moeten we blijven vertellen, gedenken en lezen (TeNaCh) hoe het 'toen' ging, maar dan zo dat we weten hoe het nu gaat.
Verbond, Gemeenschap, God among us, bevrijdt. `Evangeliseren' zie ik als gerechtigheid doen en onrecht aanklagen. 'Kerk' kunnen we zien als een konkreet weerbaar kollektief subjekt.

De werkelijkheid blijkt weerbarstig. In mijn praktijk van lesgeven op een openbare hogere beroepsopleiding, om te leren godsdienstige vorming te praktiseren in het basisonderwijs bleek het voor de meeste studenten niet zomaar duidelijk waarvan we in West Europa bevrijd zouden moeten worden. Welke -materiële- onderdrukking hebben we te verduren? Deze jonge generatie heeft wél geestelijk het een en ander te verduren.
Als we afstappen van de abstrakte kategorieën 'we' en 'generatie' en konkreter worden, kan de vraag luiden: Is er na analyse, op grond van de referentie God JHWH, behalve in principe, ook ín de weerbarstige werkelijkheid perspektief voor onderdrukte klassen, rassen en sexen?

'Subjekt-wording is niet de verzoening met het feitelijke bestaan maar het protest ertegen. De protesterende subjektwording die ik op het oog heb, kan gerealiseerd worden door een gezamenlijk beter weten dan het ideologische weten waarin men binnen de vigerende maatschappelijke verhoudingen is geplaatst. Dit beter weten wordt gevoed door een toekomstperspektief dat mensen (de klasse van hen die positioneel en ideologisch onderdrukt worden waardoor hun leefkondities minimaal zijn) elkaar als belofte doorgeven . Ik denk dat subjekt-wording niet alleen bestaansrecht heeft als protest maar óók als reeds verlost-zíjn, als 'eigen'-heid, hoe voorlopig ook. Het perspektief (komen tot) -kollektieve- subjekten van ekonomie, moet dus reëel zijn. Is het dat ook? -Welk kollektief subjekt dient zich aan -waarin individuen tot hun recht komen-?
Wat betekent 'opstanding uit de dood'? Voor 'opstanding': zie 5.

In 5 zal ik met Van Hoogstraten en Hinkelammert beschrijven hoe de Heilige Geest individuen van strukturele vervreemding bevrijdt. De relatie tot 'persoonlijk lijden' komt daar ook aan de orde.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Uw meedenkende reactie wordt op prijs gesteld.