Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


De Bijbel is geweldig - over geweld in het bijbelboek Jozua

Deze inleiding is aangekondigd met de volgende uitdagende woorden: Het bijbelboek Jozua is geen geschiedenisboek, maar een 'profetisch' boek. Kunnen we met dit boek - waarin we zoveel oorlogs-geweld vinden - beweren dat God (soms) een 'heilige oorlog' legitimeert? Wat zegt (ons) Jozua over geweld, over Gods wetten, over volk-van-God zijn, - 'heilig volk', volk van heil?

Het is duidelijk: Als het boek Jozua aan de orde is, kunnen we niet heen om het probleem van oorlog en oorlogsgeweld in de bijbel, zijnde een wrange en vervelende kwestie voor hedendaagse lezers. Niet alleen de roofzucht van het uitverkoren volk of de wrede verhalen over wraak en vergelding, maar misschien vooral de voorstellingen van God als krijgsheer baren ons moeilijkheden. God treedt zelf in het strijdperk, zo horen we, Hij keurt het initiatief tot veldtochten goed én spoort zijn koningen actief aan tot aanvalsacties. Van de goede God zoals wij die liefst hebben, één namelijk die de vrede wil onder alle volkeren, lijkt dit alles ver verwijderd.

Het is al wel 20 jaar geleden dat ik -voordat ik theologie ging studeren- van een pastoor te horen kreeg dat Jericho al niet meer bestond in de tijd waarin het verhaal van Jozua gesitueerd wordt. Ik had me toen voorgenomen om nog eens uit te zoeken hoe dat nu zit, maar het is er al die jaren niet echt van gekomen. Dus nu de Bijbelronde zich aandiende, was het hét moment om een aantal elementen van mijn zoektocht hieromtrent maar ´ns samen te brengen.
Als we in het boek Jozua geen historische feitelijkheid vinden, wat dan wél?
Ik hoop u mee te kunnen nemen in een aantal interessante ontdekkingen.

Het boek Jozua
Het boek Jozua is in de Bijbel het eerste boek na de Torah. In de meeste Nederlandstalige christelijke bijbels verraadt de wijze van indelen een historische benadering.  Globaal zouden we een historische lijn kúnnen ontdekken, als we de boeken Genesis tot en met Ester (of 2Makka-beeën) achter elkaar zien.
De synagoge echter maakt geen indeling op grond van een historisch proces, maar op grond van de leer. In die visie vormen de eerste vijf boeken de torah van Mozes, daarop volgen de profetische boeken en vervolgens zijn er de zogenoemde Geschriften -een verzameling van diverse soorten boeken. Jozua behoort in deze Joodse indeling van de bijbel tot de Profeten.
Het feit dat Jozua niet tot geschiedkundige boeken maar tot profetische boeken wordt gerekend, is een beslissende keuze. Het boek Jozua is geen historisch verslag van een bliksemoorlog, geen oorlogs-documentaire. Jawel, zo wórdt dit boek wel vaak gelezen, met alle vormen van nationalisme en religieus fanatisme vandien, maar Jozua is profetie, d.w.z. het is een beschrijving van de pogingen om met en volgens de Torah te leven. Die pogingen zijn nog nooit echt gelukt; en daarom liggen de profetische boeken niet achter ons maar nog voor ons; zoals ze door de ballingen in Babylonië gehoord werden. Profetische boeken bevatten de vraag -aan het volk zelf en aan ons-: Hoe kunnen we opnieuw leven in het beloofde land, mét de ons gegeven torah? 

Verovering of vreedzame vestiging?
De verovering van het land wordt door de historici gesitueerd omstreeks het jaar 1200 (v. chr., of: v d g j -voor de gojim-jaartelling), maar de intocht zoals die in het boek Jozua beschreven wordt, hoeft helemaal niet letterlijk opgevat te worden. De verovering van héél het land door héél het volk in één grote veldtocht is meer een theologische voorstelling dan een historische beschrijving.

Het klassieke probleem is de wijze waarop de intocht in Kanaan is verlopen. Buiten de in het Oude Testament vertelde verhalen zijn er nauwelijks historische bronnen over deze gebeurtenis - wat opmerkelijk is voor zo'n omvangrijke operatie. Dat is op zichzelf nog geen doorslaggevende reden om aan de historiciteit van de intocht te twijfelen, maar het geeft wel te denken. Maar de onzekerheid over de historiciteit van de intocht wordt vooral gewekt door de bijbelverhalen zelf. Op grond van het eerste deel van het boek Jozua (1-12) lijkt het erop dat Israël als één groep Kanaan is binnengetrokken en in korte tijd het land met veel militair machtsvertoon bezet heeft. Maar het tweede deel van het boek Jozua (13-24) en andere verhalen, -zoals dat over de verspieders in Numeri-, hebben aanleiding gegeven tot heel andere visies op de intocht: als bijvoorbeeld een vreedzame infiltratie van groepjes nomaden, of als meerdere militaire operaties van afzonderlijke stammen, ongelijktijdig, of als het resultaat van een boerenrevolutie tegen de elite van de Kanaanitische stadsstaatjes.

Archeologie en het beloofde land
Kan er aannemelijk gesproken worden van 'verovering van het land' ? (de eerste van de drie mogelijke visies)
Volgens de traditie die is overgeleverd in het boek Jozua, kwam het volk Israël het land binnen via de Jordaan, en veroverde en vernielde het verschillende steden. Naarmate er op meer plaatsen opgravingen werden gedaan, de archeologische technieken verbeterden, en nauwkeuriger datering mogelijk werd, werd ook het beeld van deze periode, het einde van de dertiende eeuw, complexer.
Diverse deskundigen hebben aangetoond dat de autochtone bevolking van Kanaan lang voor 1200 ook reeds uit Israëlieten bestond. Omstreeks 1200 zijn daar bepaalde groepen van elders bijgekomen. Ze zijn met name vanuit Egypte via een zuidelijke en via een noordelijke route doorheen de woestijn in Kanaan binnen gedrongen. Het betrof een zeer geleidelijke infiltratie van nomadische bevolkingsgroepen die zich in het bergland van Kanaan gevestigd hebben. De invoering van ijzeren werktuigen had in die tijd de landbouw in deze minder vruchtbare en nog onbewoonde bergstreken mogelijk gemaakt. Dit heeft de vestiging van nieuwe groepen of stammen in de hand gewerkt.
Een grootschalige verovering van het beloofde land, zoals voorgesteld in het boek Jozua, werd helemaal niet bevestigd door de archeologie. Opgravingen die in de jaren vijftig (vorige eeuw) gedaan zijn, bewezen onomstotelijk dat Jericho in de tijd van de verovering niet of nauwelijks bewoond was. Het was zeker geen grote stad met muren die konden vallen. En net als Jericho was ook Ai niet bewoond gedurende het late bronstijdperk. Ook andere steden die in Jozua worden genoemd, zoals Arad, Gibeon en Jarmut, hebben geen bewoningsresten uit de late bronstijd.
Andere steden echter leken het verhaal over de verovering wel te bevestigen: Hasor, Megiddo, Lachis en Gezer. Nauwkeurig onderzoek toonde echter aan dat de verwoestingen zich over een lange periode uitstrekten. Die van Hasor wordt gedateerd in het midden van de dertiende eeuw vóór Christus, terwijl de verwoesting van de laatste Kanaanitische bewoning in Megiddo in de tweede helft van de twaalfde eeuw plaatsvond. Ook Lachis werd niet eerder vernield dan het midden van de twaalfde eeuw, getuige een cartouche van farao Ramses III die daar werd gevonden.
Bovendien vonden de voornaamste verwoestingen niet plaats in het kernland van Israël zelf, het bergland, maar in de kustvlakte, waar de Filistijnen zich gevestigd hadden, en het is dan ook waarschijnlijk dat een groot deel van de vernielingen aan de Filistijnen moet worden toegeschreven.

Is er sprake van ´vreedzame infiltratie' ? (de tweede visie)
In de jaren twintig van de vorige eeuw werd een ander model ontwikkeld: dat van vreedzame infiltratie in het land door nomadische en semi-nomadische groepen. Volgens dit model begon de vestiging van Israël in het bergland van Efraïm en Manasse met nomaden. Ze hielden schapen en geiten en wisselden de weidegronden af tussen het bergland en de gebieden ten oosten van de Jordaan. In de loop van de tijd gingen deze groepen meer nadruk leggen op landbouw, begonnen ze zich te vestigen in het bergland, en legden ze contact met de (schaarse!) plaatselijke bevolking. Dit proces leidde tot een toename van kleine nederzettingen en tot het kappen van bosgebieden voor de landbouw.
In een later stadium, naarmate de nieuwe bewoners van het bergland zich verder in het gebied verspreidden en agressiever werden, verslechterde de relatie met de omringende bevolking. De conflicten die daarvan het gevolg waren, zijn bewaard gebleven in de verhalen in het boek Rechters.
Dit model is lange tijd het meest geaccepteerde en gevolgde archeologische verklaringsmodel gebleven voor de vroegste vestigingsgeschiedenis van Israël. Latere archeologen en bijbel-wetenschappers hebben het model verfijnd en uitgebreid.

'Sociologische' school
In 1962 verscheen een derde model voor de vroege vestiging van Israël. Volgens dit 'sociologische' model, kwamen de vroegste Israëlieten voort uit de onderklasse van de stedelijke samenleving in de kustvlakte tijdens de late bronstijd. Toenemende armoede en onderdrukking van deze onderklasse leidde tot opstand, waarbij grote groepen de stedelijke omgeving verlieten en zich verschansten in het bergland. Bevestiging van deze theorie wordt gezien in het bestaan van een aparte sociale groep: de Habiru. De Habiru worden genoemd in een groot aantal teksten uit de late bronstijd, voornamelijk uit Egypte en Mesopotamië, waarin ze worden afgeschilderd als outcasts, een sociale onderklasse, die zich verzette tegen de Egyptische overheersing. De overeenkomst tussen de woorden 'Habiru' en 'Ibri' (Hebreeën) heeft geleid tot de veronderstelling dat de vroege Israëlieten (Hebreeën) uit deze onderklasse van Habiru voortkwamen.
Wanneer in het boek Jozua de (vreedzame) sedentarisatie wordt voorgesteld als één grote strijd tegen de koningen van Kanaan, dan weerspiegelt deze voorstelling van zaken vooral een látere historische situatie, waarin deze boerenbevolking tegen de verdrukking door de plaatselijke stadsstaten in opstand is gekomen. Want in een latere fase komt het inderdaad tot gewapende confrontaties met de koningen van Kanaan.
Er heeft dus in feite nooit een grootscheepse verovering van Kanaan plaats gehad, al wekken sommige passages die indruk (b.v. over de veldtocht tegen het Zuiden in hst. 10 en tegen het Noorden in hst.ll). Het boek Jozua zelf zegt duidelijk dat grote gebieden nog niet in bezit genomen werden (zie Joz.13,1-7) en dat grote delen van de plaatselijke bevolking pas veel later in de bevolking van Juda en Israël werden opgenomen (Zie Joz. 15,63).
Blijkbaar kan het bijbelboek Jozua geen geschiedenisboek worden genoemd, maar zijn er wel signalen die naar het verleden verwijzen. Deze signalen die naar het verleden verwijzen, worden op een bepaalde manier gebruikt, in profetische contouren geplaatst.

Verhaal en geschiedenis
In bijbelverhalen lopen historische en religieuze motieven naadloos in elkaar over. Dat zien we ook in Jozua. Het boek beschrijft in tien hoofdstukken (3-12) de verovering van Kanaän o.l.v. Jozua -de zogenoemde intocht in het land- en in nog eens tien hoofdstukken (13-22) de verdeling van het land onder de familieclans van Israël. Daaraan gaat een inleiding vooraf (hst. l-4) -met de doortocht door de Jordaan- en het besluit met de vernieuwing van het verbond (hst 23-24).
Het boek Jozua begint met de opdracht van God over de Jordaan te trekken en het land Kanaan - 'het land dat Ik hun, de Israëlieten, geven zal' - in bezit te nemen. Het is Jozua, die deze opdracht ontvangt. Na de dood van Mozes is hij de nieuwe leider naar wie het volk Israël luistert. Door God wordt Jozua op het hart gedrukt sterk en moedig te zijn en niet af te wijken van de wet die Mozes geboden heeft. Zo begint de intocht in het beloofde land met datgene wat met Deutoronomium juist is afgesloten: de Tora. 'Dit wetboek mag niet wijken uit uw mond, maar overpeins het dag en nacht, opdat gij nauwgezet handelt overeenkomstig alles wat daarin geschreven is, want dan zult gij op uw wegen uw doel bereiken en zult gij voorspoedig zijn.'

Wie vervolgens doorleest in Jozua, krijgt de índruk met geschiedenis te maken te hebben.  De vertelling lijkt echter hooguit alleen op het eerste gezicht geschiedenis te zijn. We kunnen zien dat in dit verhaal en in de verhalen die eraan voorafgaan, religieuze aspecten alle aandacht vragen. Het geheel lijkt erg op een liturgie: eerst de reiniging van het volk, dan een soort processie, met voorop de priesters met de ark van het verbond en daarachter het volk. Het water blijft staan, net als bij de doortocht door de Rietzee (Exodus 13,17 en verder), en Israël trekt de Jordaan over. Daarna worden in het midden van de Jordaan en aan de overkant twaalf stenen geplaatst, één voor elke stam. En ook horen we van de besnijdenis en het paasfeest. De val van Jericho is daarom een 'liturgische gebeurtenis' genoemd in plaats van een historische.

Voordat de tekst over het oude verhaal van de intocht definitief werd vastgelegd, waren de verhalen al wel steeds mondeling overgeleverd en daarbij soms bewerkt en veranderd. In de tekst die wij nu kennen zijn daarvan sporen te vinden. Bijvoorbeeld: het gebied dat volgens het verhaal verdeeld wordt na de intocht verwijst naar de periode van het koninkrijk van David en Salomo. En de grenzen van de stamgebieden zijn vermengd met lijsten van steden uit de tijd van koning Josia. Onder de laatstgenoemde vond hoogstwaarschijnlijk de eerste grote bewerking van het boek Jozua plaats, die van -wat bijbeldeskundigen noemen- de 'deutoronomistische auteur'.
Een verhaal als Jozua heeft dus overduidelijk een relatie met het verleden, maar in het wordings-proces van dit boek is er een grote mate van vrijheid geweest om de overgeleverde tradities te bewerken.

Het verhaal over de val van Jericho hoeven we dus, nogmaals, niet te lezen als een historisch verslag. De ruïnes van Jericho zijn voor latere generaties een aanleiding geweest voor het vertellen van een legendarisch verhaal over een trotse gevallen stad. Jericho staat model voor de vele konings-steden of stadsstaten die Kanaan toen telde. Het was een militair bolwerk van waaruit een koning met zijn beroepsleger en zijn paarden en wagens heerste over het omliggende platteland (zie Joz. 10, l-2; 11,4). Het staat voor de ontoegankelijkheid, de opgeslotenheid in zichzelf; hoogmoedige zelfgenoegzaamheid. 
De stad Jericho staat in Joz.2 en 6 voor heel het land. Als Israël zich de weg laat wijzen door de bevrijdende Tora dan is er voor Israël leven mogelijk in het land; of -voor de mens- op aarde. Dan hoeft er geen schrik te bestaan voor de overmacht van het onmenselijk heersende systeem. Dit is de profetische boodschap van het verhaal. De gediscrimineerde nakomelingen van de zwarte slaven in de V.S. hebben de geschiedenis van de val van Jericho perfect begrepen toen ze die verwerkten in hun bevrijdingslied, de negro-spiritual "Joshua fit the battle of Jericho".

Bijbeldeskundigen spreken in het geval van Jozua over verkondigende geschiedenis. Het boek begint met te benadrukken dat de aan Mozes gegeven Tora in het beloofde land moet worden nageleefd. Het is een thema dat steeds terugkeert, ook in de andere boeken die tot dit grotere geheel worden gerekend.
Het tweede theologische thema is de gave van het land. Het land is door God al aan Abraham beloofd, en nu wordt het aan het volk gegeven.  Dat het land een gave is, blijkt bijvoorbeeld uit de 'verovering van Jericho'. Het is namelijk niet Jozua of het volk dat Jericho met militaire overmacht verovert, maar het is alleen dankzij God dat deze stad valt. De echo van deze boodschap is overal in het boek te vinden: bijna overal waar het woord 'land' in Jozua valt, vinden we ook het werkwoord 'geven', en is God het subject van de handeling.
Het derde theologische thema is dat van het leiderschap. Jozua's leiderschap spiegelt dat van Mozes en anticipeert op dat van de ideale koning: hij leeft naar Gods wil en moet daarom gehoorzaamd en nagevolgd worden.  De rol van de leider als intermediair tussen God en het volk wordt via drie directe redes in het eerste hoofdstuk onderstreept; via de bevelen van God instrueert Jozua het volk -dat belooft zich aan Jozua's gezag te onderwerpen.
Samen zorgen deze thema´s ervoor dat de rode lijn door deze boeken niet bepaald wordt door de chronologie van de historicus, maar door het ideaal van de profeet. De historische gebeurtenissen worden niet verteld om geschiedenis te schríjven, maar om geschiedenis te máken. De herinnering aan het verleden is geen doel op zichzelf; het staat in dienst van het onderricht.

Het is kenmerkend voor profetische bijbelverhalen dat het historische en het religieuze karakter samen komen. Vanuit een religieus perspectief tonen zij wat essentieel is in het verleden en onthullen zij een wereld die als een ongedachte mogelijkheid werkelijkheid kan worden.  Het religieuze zet de verbeeldingskracht in werking. Het verhaal over Jozua heeft die functie gehad en heeft die nog steeds. Het heeft bijvoorbeeld tijdens de Babylonische ballingschap hoop gegeven. Net als in de situatie aan het begin van het boek Jozua is er tijdens de ballingschap een sterk verlangen naar een eigen land om in te wonen. En ook in onze tijd kan het verhaal over Jozua de wereld van de lezer beïnvloeden, bijvoorbeeld door het te lezen als een indringende oproep om moed te vatten en op weg te gaan.

Welk(e) God(sbeeld)?
De vraag naar God in het boek Jozua en de vraag naar de relevantie van het godsbeeld voor lezers van nu zijn niet gemakkelijk te beantwoorden. Uiteraard kan een religieus motief, zoals het beleven van wat ons omringt als een gave of geschenk, in plaats van als ons bezit, van belang zijn. Maar wat te doen met het gewelddadige karakter, wat te denken van de volgende passage uit het tiende hoofdstuk: 'Terwijl zij nu voor Israël vluchtten wierp de Heer uit de hemel grote stenen op hen, zodat zij stierven. Die door deze hagelstenen stierven, waren talrijker dan die welke de Israëlieten met het zwaard doodden.'
Binnen de wereld van het verhaal kan dit citaat nog wel een plaats krijgen. Het past immers bij de macht van God en bij het plan dat deze God in het boek Jozua ontwikkelt. Maar wordt de overgang naar de wereld buiten het verhaal gemaakt dan staat de huidige lezer met lege handen. Want een stenen gooiende God behoort niet tot ons wereldbeeld - omdat wij niet in zo'n gewelddadige God geloven en omdat dit soort onbemiddelde goddelijke aanwezigheid ons onwaarschijnlijk voorkomt. Wat nu?

De tijd waarin de bijbeltekst geschreven is, is voorbij. Maar wel zal elke generatie de tekst zelf moeten interpreteren en daarbij soms de moed moeten hebben om bepaalde passages anders te waarderen. Voor bepaalde delen uit de Bijbel - waaronder die over de stenen gooiende God- moeten wij zeggen: 'Zo kan het niet!'
Maar ook dát kan misschien wel mét het boek zelf! Want het is toch niet zo dat we bepaalde eenduidige godsbeelden voor eeuwig moeten overnemen, losgemaakt van de ook andere aanwezige beelden.
Ik denk zelf dat we met de tekst in de hand kunnen zeggen dat er sprake is van nog een andere God, nog een ander Godsbeeld; namelijk een God die boven alle onmachten staat, een God ook die zijn volk zelfkritisch durft laten zijn -zelfkritisch naar haar eigen geschiedenis durft laten kijken en zo opening laat zien naar toekomst.  


(illustr.)
Het leger trekt, voorafgegaan door de bazuinblazers, aan Jozua voorbij bij Jericho.

Het land als ruimte voor de wet
Wanneer het verhaal over de intocht in het land in hoofdstuk 3 een aanvang neemt, wordt geen binnenrukkend leger beschreven maar eerder een processie achter een ark die bovendien door priesters gedragen wordt. Deze ark, die de Tora -de bevrijdende leefregel van Israël- bevat, wijst hier "de weg die zij moeten volgen" (Joz.3,3-4). Letterlijk "de weg die gegaan moet worden".
In hoofdstuk l roept JHWH Jozua op om sterk en moedig te zijn wanneer hij het land in bezit gaat nemen. In de vs. 5 en 6 slaat dit nog op een soort van heilige oorlog (vgl. Deut.20,1-4; 31,1-8) maar in vers 7 slaat die oproep plots op iets heel anders, nl. op het onderhouden van de wet. Het is een opmerkelijke verschuiving van land naar Tora! Het land betreden, betekent de Tora in praktijk brengen. En wat de "wet van Mozes" (vs.7) concreet betekent, wordt in hetzelfde eerste hoofdstuk meteen helder gemaakt in de "opdracht van Mozes" (vs.13 a) om solidair te zijn met hulpbehoevende "broeders" (vs.l3b-15). Pas wanneer er gerechtigheid gedaan wordt, zal het "land" zijn, d.w.z. een plek waar "rust" heerst en waar menselijk samenleven mogelijk is.

Wanneer de intocht in het land beschreven wordt met de Tora als voornaamste bagage dan is dit een boodschap voor de ballingen, die zich als gelovige gemeenschap temidden van de volkeren alleen maar overeind kunnen houden door trouw aan hun wet van onderlinge solidariteit.
Het publiek waarvoor Jozua geschreven is, is dus de luisterende en vierende gemeenschap tijdens en na de ballingschap. Hierover zijn de meeste hedendaagse bijbeldeskundigen het eens. Voor deze ballingen waren oorlogen verleden tijd. Oorlogen die gewonnen worden met Gods machtige hulp functioneerden als een literair motief, waarmee de schrijver wil zeggen: schep moed, ook nu nog is God met de zijnen.
De belangstelling van de balling gaat uit naar een manier van leven waardoor hij zijn identiteit als Jood kan bewaren. Die liturgische belangstelling blijkt ook overduidelijk uit hst.5. De beschrijving daar van de besnijdenis in Gilgal is een typische ballingschapstekst. Het is een oproep, gericht tot de ballingen, om in hun vreemde omgeving vast te houden aan de eigen identiteit. De besnijdenis is een belijdenis, nl. dat de mens in al zijn vruchtbaarheid afhankelijk is van God. De besnijdenis relativeert datgene waarin de mens zich op zijn sterkst voelt: zijn potentie, zijn vermogen om zelf zijn toekomst te bepalen. De besnijdenis wil onderstrepen dat we niet leven uit eigen prestatie, maar uit genade, dat we niets hebben te nemen, voordat het ons van Godswege gegeven is.
Niet wat wij in onze natuurlijke vruchtbaarheid zoal voortbrengen, is maatstaf, maar Gods woord, de torah. Dit staat in scherpe tegenstelling met wat de Kanaanitische volken beleden, nl. -in hun natuur-godsdiensten- dat de mens opgesloten zit in de cirkel van natuurlijke wetmatigheden.

Vasthouden aan, dus, of komen tot een eigen identiteit. Alleen wie besneden was, mocht deelnemen aan het paasfeest. Vandaar dat de besnijdenis hier vóór het paasfeest vermeld wordt.
Het paasfeest heeft in de ballingschap als bevrijdingsviering zijn definitieve vorm gekregen. Toen is Israël zichzelf gaan zien als paasgemeenschap rond de Tora. De God van Israel bevrijdt uit de ban-cirkel; er ís hoop, bij God!
De vermelding dat het paasfeest gevierd werd "op de veertiende dag van de maand' (5,10) is een verwijzing naar liturgische voorschriften die veel later dan in de tijd van Jozua tot stand gekomen zijn.
De laatste drie verzen van hst. 5 stellen Jozua voor als een nieuwe Mozes, aan wie God verschijnt zoals eens aan Mozes bij het brandende braambos. Joz.5,15 en Ex.3,5 komen woordelijk met mekaar overeen: "Doe uw sandalen uit, want de plaats waarop gij staat is heilig". Jozua moet de bevrijdende rol van Mozes overnemen. Reeds de opmerkelijke overeenkomst tussen de manier waarop de overtocht van de Jordaan beschreven werd in Joz.3 met het verhaal van de doortocht van de Rietzee in Exodus, wijst erop dat het in Ex. en Joz. gaat om dezelfde bevrijding, hetzelfde pascha. Dit pascha werd gevierd in de synagoge. In hun liturgie houden de ballingen de hoop levend op terugkeer naar het land: een nieuwe intocht. Jozua is voor hen een actueel boek. Hun vraag daarbij is: hoe zullen wij in het land moeten leven zodat het niet weer uitloopt op een katastrofe?

Het derde belangrijk thema van Jozua is -zoals ik al zei- de strijd tegen de koningen. Ook dit was een vraag die de ballingen bezighield: hoe moeten wij hier in Babylon onze schrik voor de "koningen" overwinnen. In Joz. 12 staat een lijst van 31 overwonnen koningen. De koningen zijn reeds overwonnen, verkondigt Jozua. De macht van de tirannen is gebroken.

In Joz. 10,24 worden de Israëlieten uitgenodigd om hun voet op de nek van vijf overwonnen koningen te zetten. Dit gebaar betekent dat ze zich niet mogen laten fascineren door de heersende orde van Kanaan (of van Babylon!). Ze moeten hun schrik voor de koningen overwinnen. Dit is trouwens ook de boodschap van de hoofdstukken 2 en 6 over het koningsbolwerk Jericho.

Gehoorzaamheid
Jozua is dus geen boek dat in eerste instantie (!) dood en verderf beschrijft, maar een boek dat de gave van het land met gehoorzaamheid aan God verbindt. Er komt weliswaar geweld in voor (en niet zo´n klein beetje!), maar uiteindelijk horen we daarin, of daardoorheen profetische kritiek, profetisch uitzicht. Belangrijk is dat niet de Israëlieten het land veroveren (dat ze niet kunnen zeggen dat ze het uit eigen kracht gedaan hebben én ook niet dat ze het recht aan hun kant -want God achter zich- hebben), maar dat ze het enkel aan God te danken hebben; zoals meerdere malen wordt benadrukt: Hij (Jozua) veroverde de gebieden van al die koningen op één veldtocht, doordat de Heer, de God van Israël, voor Israël streed. (10,42) U hebt zelf kunnen zien wat de Heer, uw God, met al die volken heeft gedaan. Hij was het immers die voor u streed. (23,3 en vaker).

De Israëlieten lopen zes dagen éénmaal en de zevende dag zevenmaal om de stad Jericho. Voorop lopen zeven priesters met zeven ramshoorns voor de ark van het verbond, daarachter komt het volk. Geen wapens, alleen de ark en iedere dag het blazen op de ramshoorns. Het volk blijft stil, behalve op de zevende dag; dan moet het juichen en schreeuwen, en ... de muren van Jericho vallen.
Het hele verhaal over Jericho heeft, met de priesters, de ramshoorns en de ark - net als de doortocht door de Jordaan -, meer weg van een processie dan van een oorlogsverslag. Geweldloos valt de stad in hun handen, op de zevende dag, een rustdag. Het land wordt hun door JHWH zo- maar gegeven, dat is de boodschap

Dat het ook anders kan gaan, blijkt uit het verhaal over de inname van Ai (7,1-8,29). Die mislukt aanvankelijk, omdat Achan, een van de Israëlieten, ongehoorzaam was en een deel van de aan God gewijde buit in zijn tent had verstopt. Pas wanneer Achan en zijn familie zijn gedood (7,15.25.26), en heel Israël zich opnieuw heeft gereinigd (7,13), wordt Ai veroverd. Blijkbaar zorgt ongehoorzaamheid tegenover God voor onreinheid, en onreinheid voor dit ongeluk. In het land moet het volk rein zijn.

Ten overstaan van het hele volk Israël en alle bij hen wonende vreemdelingen leest Jozua nu dan ook het wetboek van Mozes voor, 'woord voor woord' (8,34): 'er was geen voorschrift van Mozes dat Jozua niet voorlas aan de Israëlieten' (8,35). De wet die Mozes in de woestijn van God had ontvangen, en die hij herhaalt aan de grenzen van het land, herhaalt Jozua op zijn beurt, maar nu ín het land. Daarmee is de wet sterk aan het land gebonden. De rest van het land valt als een rij dominostenen (10,1-11,23), behalve een gebied in en rondom Gibeon, maar de bewoners daarvan kenden dan ook de wet van Mozes, gebruikten die op slimme wijze en redden zo hun huid (9,1 -27). Na Rachab de hoer een tweede voorbeeld dat er ook ín het land mensen zijn die de Tora kennen.

In zekere zin beschrijft het boek Jozua een paradijselijke toestand: alles gaat goed, zolang de Israëlieten zich maar aan de wet houden. Doen ze dit, dan wordt zelfs het hele land veroverd (11,23).
Was dit werkelijkheid, of ideaal? Ideaal, heel duidelijk. Uit het boek Jozua zelf blijkt al dat niet alle gebieden veroverd zijn, en niet alle volken uitgemoord. In 13,1 staat: Toen Jozua op hoge leeftijd was gekomen, zei de Heer tegen hem: 'je bent nu oud, maar er wacht nog heel veel land dat veroverd moet worden.
Waarop een lijst volgt met gebieden die nog niet veroverd zijn.
In hoofdstuk 23 wordt de verbinding van de wet van God met het wonen in het land nog eens duidelijk gemaakt: Die (volken) zal de Heer, uw God, zelf voor u verdrijven en uitroeien. Dan kunt u hun land in bezit nemen, zoals hij heeft beloofd. Wees daarom zeer standvastig met betrekking tot de voorschriften van Mozes. Wijk daar op geen enkele manier van af. Vermeng u niet met de vreemde volken die nog bij u overgebleven zijn (23,5-7).
Ook hier blijken dus nog vreemde volken in het land te zijn. Later wordt uitgelegd waarom:
Weet dat wanneer u zich van hem [God, de Heer] afwendt en bevriend raakt met die volken die nog bij u overgebleven zijn, wanneer u zich daarmee vermengt door huwelijken met ze aan te gaan, dán zal de Heer, uw God, die volken níet meer voor u uitroeien. Dan worden ze voor u een klapnet en een valstrik, een zweep die u geselt en een doorntak die u de ogen uitsteekt, net zolang tot u allemaal bent weggevaagd uit dit goede land dat de Heer, uw God, u gegeven heeft (23,12.13).
Dit vers wijst al vooruit naar het verlies van het land, wanneer eerst het Noordrijk Israel en later het Zuidrijk Juda in ballingschap gevoerd wordt.
In de Bijbel wordt de ballingschap met het schuldig-worden van het volk Israël in verband gebracht.
Dat het principieel mogelijk is met de wet in het land te leven, bewijst de beschrijving in het boek Jozua. Dat dit een ideaal is, wordt ook uit het boek zelf duidelijk. Maar het ís mogelijk, mogelijk gemaakt door God, om volk van heil te zijn, om mens van heil, kind van God, te zijn.

Land als gave, niet als bezit
Tenslotte. Gave is geen bezit. Het land is van een theologische kwaliteit, het is een ruimte waarin de wet van God nageleefd dient te worden, geen eigendom waarover het volk beschikt. De notie dat een land door God gegeven is, mag daarom niet leiden tot legitimatie van bezit van dit land, maar maant tot bescheidenheid in de omgang met deze gave -ook in de huidige tijd, ook wat betreft de aarde aan ons mensen gegeven.
Tegelijkertijd geeft het boek Jozua een indirect antwoord op de vraag waarom het land, deze gave van God, met de ballingschap verloren is gegaan. Het antwoord is dat het land niet verloren zou zijn gegaan als het volk zich aan God zou hebben gewijd en zich aan diens wet zou hebben gehouden.
Daarmee wordt het boek Jozua theologische en ideale geschiedschrijving: het had zo mooi kunnen zijn, en in principe kán het ook zo mooi zijn! Dat is dus de profetische oproep.

Vermeldenswaard is hier zeker nog het gegeven dat de teksten niet door overwinnaars geschreven zijn maar door slachtoffers. ' De wraak van een overwinnaar is niet dezelfde als die van een verliezer' (zo zegt Smelik; p.210). Daarom in de Bijbel geen verheerlijking van het geweld maar nadruk op gerechtigheid.

Belangrijk is dus dat de ballingen het besef ontwikkelden dat hun God niet vast gekluisterd zit aan één gebied of één bevolkingsgroep. Op die manier groeide het besef dat hun God een universele God is die het joodse volk niet alleen begunstigt en liefheeft, maar in en omwille van die liefde ook bekritiseert en als het moet, veroordeelt. Het daaruit voortvloeiende vermogen tot religieuze zelfkritiek kunnen we beschouwen  als ongemeen belangrijk -en wellicht uniek (?).
In hoeverre de ballingen het feitelijk hebben verstaan, is dus een ding, hoe nu in onze tijd de politieke leiding van de staat Israel de profetische lading, verwoord door hedendaagse joodse stemmen, tot zich nemen, is een tweede. En een derde is nog, naast dus dat Israël zich de weg laat wijzen door de bevrijdende Tora en er dan voor Israël en anderen leven mogelijk is in het land; of er voor de mens leven mogelijk is op aarde.

    (Vlaamse Bijbelronde. Jozua. 05 dec. 2006. Mechelen )


Literatuur:
K Deurloo. Jozua, in Verklaring v e bijbelgedeelte. 1981. (Daaarbij: H Abma. Land in zicht.)
A Th Koot, e.a. Naderen om te horen. a, serie 2, de profeten. 1986.
L Ringnalda. in Opstand 7, 6-1980, pg 23-27, over Vechten voor vrede, van Bouhuis en Deurloo.
Ph A Beukenhorst (1992) Paarden verlammen en wagens verbranden.
E Rooze, Amalek. 1997; laatste twee hfdstn.(discussie over geweld).
In Texte & Kontexte: K P Lehmann, in TuK 58, 3-20 (over Joz. 1-6); G Jankowski, TuK 29, 34-41 (over Joz.7); H Renckens over Joz 22:1-9 (TuK 10, 26-37; T Veerkamp over Joz 24, TuK 39, 17-36
H Hendrickx. Gedenk uw bevrijding. 1989. Hfdst over Jozua
N ter Linden. Het verhaal gaat 3. 1999. Hfdst 1-6
K A.D. Smelik. Een tijd van oorlog, een tijd van vrede. 2005.
Schrift 226. Jozua. (aug. 2006)


(Duiding Jozua-lezingen 02 12 2006 Mechelen

2.
Ook óns kunnen de teksten uit het oude Bijbelse boek aanspreken. De woorden kunnen ons raken in ons bestaan.
Vooraf aan de 2e leesronde merken we op dat Abraham en Mozes -ieder in hun tijd-  op wég zijn gegaan náar een land van melk en honing, van recht en gerechtigheid. En we horen nu dat er ín dat land ook al mensen wónen die wéet hebben van de waarden waarvoor de God van Israel staat, én die daarop vertrouwen.
We horen van Rachab, de hoer in Jericho, dat ze -ten opzichte van haar stad-koning- níet weet; ze zegt níet te weten, waar de verspieders van Jozua zijn.
En even later horen we haar tegen de mannen van Jozua ´getuigen´: Ik wéet, dat God de Heer dit land aan jullie heeft gegeven. We hebben gehoord hoe God er voor gezorgd heeft dat jullie konden wegtrekken uit het toch oppermachtig lijkende slavenland Egypte. Wij vrezen dat God, jullie God, een God is met macht in hemel en op aarde.

Diep ontzag, groot vertrouwen ...; wat vertellen ons háar daden?
Ons wordt zo de vraag te binnen gebracht: waar staan we zélf?, aan wélke kant kunnen wíj geplaatst worden?; aan de zijde van de afgedwaalden, of aan de zijde van hen die vertrouwen?, wat vertellen ons onze eigen daden? Waar staan wij?


6.
In de 6e leesronde horen we dat het land in bezit is gekomen van de stammen en dat zij zich over het land hebben verdeeld.

Aan het eind van deze verdeling dienen de stammen zich te realiseren dat ze geroepen zijn de rechtvaardigheid van hun God vóor te leven, dáarvoor hebben ze het land gekregen!
Zij hébben de Wet, Gods aanwijzingen, via Mozes ontvangen, maar ze weten dat er tegelijkertijd nog een oude praktijk bestaat van ´bloedwraak´. En deze praktijk zal niet van het ene op het andere jaar achter gelaten worden; zo heeft men later waargenomen.

Om bescherming te bieden tegen de nog heersende oude denkwijze en praktijk van bloedwraak, legt God aan het volk de verplichting op om zogenoemde ´vrijplaatsen´ in te stellen. Een nieuw juridisch recht om de verouderde zienswijze te doen afnemen en verdwijnen.
De waarde van ieders mensenleven gaat bij God boven de vermeende stam-eer. En dat moet bij Gods volk ook gelden.

Een waarde die steeds opnieuw bestendigd moet worden; ook nu nog -zo blijkt ook in onze maatschappij-: kerk-asiel, school-asiel, ...

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Uw meedenkende reactie wordt op prijs gesteld.