Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


zaterdag 30 september 2017

Een huis voor alle volken

(Uitgesproken op 17 sept., vredeszondag, met dank voor de tekst van Bram Grandia in de PAX liturgiekrant)
Bijbellezing: Jesaja 56: 1-8.

U bent hier verzameld in een huis van gebed, een huis om God te ontmoeten. U bent ingegaan op de uitnodiging om vanavond hier te vergaderen. U dacht, waarschijnlijk: bij het begin van de vredesweek moet ik dáar zijn.
Ik vraag maar even: Voelde u zich nou geroepen door de God wiens aanwezigheid u hier vermoedt, of werd u gestuwd door de tijd en omstandigheden waarin we ons bevinden -een wereld vol tumult en geweld en oorlog?
Droomt u een droom van vrede en hebt u legitimatie van hogerhand nodig, van een hogere macht van buitenaf die ons nou ns de ultieme motieven aanreikt om nou eindelijk ns aan de vrede te beginnen, of hebben we daartoe genoeg aan de ont-waarding van medemensen die we indringend te zien krijgen, elke dag; en voelen we dat ook bij onszelf -mijn eigen waardigheid wordt aangetast-?
Hoe het ook zij, ík heb behoefte aan gezamenlijke ‘verheffing’. We zijn hier bijeen, lijkt mij, als ‘gemeente van Jeshaja’ (God is goed), in het ‘huis van gebed voor alle volken’.

Zo’n tekst aangereikt krijgen, dat is toch prachtig. Jesaja doet ons dromen; mij wel tenminste.

In de diverse media in onze tijd buitelen ideeën over elkaar heen: ‘de grenzen moeten dicht, nee open. We moeten het Wilhelmus gaan zingen; je moet je aanpassen, of nee, toch liever jezelf blijven; geen hoofddoek op, wel haar op je tanden’. Respectvol luisteren is er vaak niet bij, verschillen lijken groter dan ooit.

Midden in dergelijk tumult horen we dat God tot de profeet Jesaja spreekt over Zijn huis: één huis (van gebed) voor álle volken. Een haast onmogelijke droom.

Het volk Israël is na jarenlange ballingschap weer teruggekeerd naar hun eigen land. Het is een gemeenschap in opbouw, op zoek naar wat hen te doen staat, op zoek naar de eigen identiteit. En dan geeft Jesaja een Godsspraak door.

Een vredesorganisatie, een verzamelde groep vredelievende mensen, temidden van wan-orde en oorlogen, kan niet zonder mensen met verbeelding. In situaties van ogenschijnlijke uitzichtloosheid, hebben we mensen nodig die beelden hebben van rechtvaardigheid, én vreedzame plaatsen, scholen, buurten en steden.

Jesaja laat weten: Dit zegt God, de Eeuwige: Handel rechtvaardig, handhaaf het recht.
Dé voorwaarde voor álle handelen is: rechtvaardig handelen en gerechtigheid handhaven. Daar gaat het de God van Israël om. Omdat het volk dat niet deed, is het ver van huis geraakt -in ballingschap-. Nu wil men niet weer in dezelfde fout vallen. Hoe kun je dan goed en rechtvaardig leven? Door de sabbat, de rustdag, te houden en je verre te houden van al het kwaad. Gelukkig de mens die zo handelt.

Indrukwekkend hoe open dit beeld van het gebedshuis voor alle volken is. Het gaat om volken die recht doen. Bij deze God horen, is recht doen; hongerigen te eten geven, dorstigen te drinken geven, vreem-delingen opnemen, naakten kleden, zieken en gevangenen bezoeken.

In Palestina heb ik ze gezien. Mensen die de hoop levend houden. Gezamenlijk. Een gezamenlijk gebed, op straat, op vrijdag, moslims, christenen en joden samen. Op shabbat, op straat, joden, moslims en andere mensen van goede wil, in een vreedzame, gezamenlijke demonstratie voor vrede. Op zondag, bij de muur, in Betlehem, mensen uit alle volken samen in gebed vóor de opheffing van de illegale bezetting.

We hebben ze hier gezien, vorig jaar, in de Koorkerk, een bisschop, een imam, een dominee, uit de Centraal Afrikaanse Republiek. Middenin de ontketende oorlog van burgers tegen medeburgers, werken zij aan verzoening. 

Ik citeer een collega: In mijn kerk is de tegenstelling niet meer die tussen geloof en ongeloof, maar gaat het om geloof versus cynisme. “Verlangen we naar een andere, betere wereld? Hebben we het nog níet opgegeven? Laten we dan samen gaan. ‘Als je mensen wil leren varen, leer ze dan geen boten bouwen, maar leer ze verlangen naar de eindeloze zee.’

Het gaat er vooral om dát je het gaat doen, omdát je er op vertrouwt dat dit het goede is; geen cynisme, maar geloof.
Om ook Etty Hillesum te citeren: ‘Er moet na deze tijd toch gezegd kunnen worden dat God hier is geweest. En waarom zou ik dat stukje verbeelding van God niet zijn? Een plek, een lichaam, een geest voor God om te verblijven.’ Het is niet de vraag ‘wat doet God voor mij?, God heeft óns nodig; als handen en voeten op aarde. Dat er aangewezen kan worden: Hij leeft, Hij is er. Dat je mensen ziet die dingen doen. Dat het er om gaat wie je bent: kind van deze God.

Wie hoort er eigenlijk allemaal bij? Gaat het God primair om het eigen volk?

In de Bijbelse oudheid was een gecastreerde man, een eunuch, iemand die een hoge overheidsfunctie kon bekleden, maar door zijn verminking niet meer geschikt bevonden werd om in het heiligdom van God te komen. Ook zou hij, bij gebrek aan nakomelingen, na zijn dood niet meer voortleven in de gemeenschap.
Een man zonder God, zonder toekomst, dus. Jesaja geeft nu juist aan deze mens de belofte, dat ook zíjn
naam voor altijd herdacht zal worden, in de tempel van God. De gangbare wereld omgekeerd.

De nieuwe toekomst waar Jesaja over spreekt, is er dus óok, of eigenlijk allereerst, voor de outcasts in de samenleving. Ook voor de gecastreerde man aan het hof die zegt: “Ik ben maar een dorre boom, ik heb geen nageslacht…” God ziet de situatie van deze mensen. Misschien zijn ze in de ogen van anderen en van zichzelf ‘nietsnutten’. Maar God verbindt zich ook aan hen: “De mensen die zich houden aan mijn wetten, zij die gerechtigheid doen en de sabbat houden, hen geef ik iets beters dan zonen en dochters: een gedenk-teken [Yad] en een naam [Shem] ín mijn tempel én binnen de muren van mijn stad.

Het woordje Yad betekent letterlijk hand, maar kan ook teken, gedenk-teken betekenen. Dan gaat het er om dat God aan deze uit-gestotenen een naam en een teken in de tempel geeft. Hun naam gaat niet verloren. Het is als de naam op een grafsteen, op een plaquette. Yad krijgt ook de betekenis van ‘plaats, deel, aandeel’. Dan betekent het dat juist zij een plaats en een functie in de gemeenschap krijgen.

Wie vandaag Yad Va Shem zegt, denkt meteen aan het Holocaustmonument in Jeruzalem. Het is de officiële staatsinstelling van Israël voor het herdenken van de Joodse slachtoffers van de Holocaust en van de redders van Joden. Het gevolg van het bezoeken van dit museum is dat je als je Yad Va Shem hoort, je niet ogenblikkelijk meer denkt aan de ontmanden en de vreemdelingen in Jesaja 56. Vanaf nu denk je aan alle vermoorde Joden in de Tweede Wereldoorlog.
Betekent die naam een nationalisering van de Jesajatekst, enkel over Joden, en daarmee een inperking van het universele karakter van de tekst? Avraham Burg zegt daar wat van.

Abraham Burg is schrijver en voormalig parlementsvoorzitter, van de Knesset. Hij schrijft: ‘Het museum zal in zijn toekomstige vorm een gedenkteken zijn voor al het onrecht dat mensen is aangedaan. Het zal een plek zijn die uitstraalt hoe krachtig de strijd is tegen geweld, waar ook ter wereld. Er zal een Armeense
vleugel zijn en een Servische vleugel, er zullen voorwerpen uit Rwanda en Namibië tentoongesteld
worden, er zal een presentatie zijn ter ere van de oorspronkelijke bewoners van Noord-Amerika, die werden
uitgeroeid door blonde generaals met blauwe ogen. Een Internationaal Hof voor de Berechtiging van Misdaden tegen de Mensheid zal gevestigd worden in Jeruzalem, de Stad van Vrede, en de rechters zullen afkomstig zijn uit de hele wereld. […] en boven de poort zal de profetie van Jesaja worden gegraveerd.
Een plaats dus waar Jesaja gewag van maakt; voor álle volken.

De nieuwe toekomst waar Jesaja over spreekt, geldt ook voor de vreemdeling. Als de vreemdeling de verbinding zoekt met Israëls God, God dient en Gods naam liefheeft -vrede en recht in praktijk brengt, dus-, dan hoort die vreemdeling er helemaal bij. Dat is het veelbelovend perspectief.
Aansluiten bij God, betekent echter niet per se dat de vreemdeling ook Joods moet worden. Het gaat erom dat zij, net als iedereen, geroepen zijn hun naaste lief te hebben en recht te doen. Afkomst of religie doet er niet toe: gerechtigheid doen, is voorwaarde om deel uit te maken van Gods verbond met de mens. Dit betekent een einde aan de uitsluiting. Tenminste, zegt de profeet, zó kijkt God daar tegen aan. (Profetie is dus niks anders dan ‘met Gods ogen naar de wereld kijken’.)

Er staat geen bordje ‘verboden voor vreemdelingen‘ op Gods huis. Gods huis staat open voor alle volken. Dat is een statement in een tijd – vlak na de ballingschap - waarin juist ook gezocht werd naar de eigen identiteit als volk ten opzichte van vreemdelingen. Een tijd waarin gemengde huwelijken verboden werden. Bij Jesaja ligt het criterium om bij God te horen niet in het behoren tot één bepaald volk, maar in het luisteren naar Gods geboden en het in praktijk brengen daarvan. Ieder die zich houdt aan Gods wetten, gerechtigheid doet dus, zal God naar de heilige tempelberg brengen. Zo ziet de nieuwe toekomst eruit: één huis voor iedereen.

Dat is volgens mij het hart van de joodse en christelijke traditie, én ook van de islamitische, zo durf ik wel te zeggen. Een inclusief hart, waarbij uitsluiting uit den boze is. Een reuze actueel thema in een tijd van nadruk op eigen volk en eigen volksidentiteit.

Hebben we hier nu legitimatie van hogerhand gekregen om voor vrede en gerechtigheid te gaan -omdat we die in onszelf en in onze samenleving toch niet zomaar weten te vinden-, of hebben we -toch in elk geval- extra aansporing, inspiratie, ‘vermaning’ ontvangen, uit een wel zeer bijzondere bron?

Vertrouwen we er op dat ‘leven in Gods verbond’ zin heeft? Vertrouwen we er op dat actief om vrede roepen, zal helpen, om de oorlog in Syrië te stoppen, bv., of die in Yemen, of blijven we bij zulke praktisch-politieke vragen dan toch ineens nog cynisch, of wórden dat weer, bv. bij de oorlogsretoriek rond Noord-Korea? -Waar overigens veel Zuidkoreanen hard roepen: hou daarmee op!  
Roepen, het heeft weldegelijk zin; samen. We laten ons niet uit elkaar spelen. En ook dit moet luid geroepen worden: joden, christenen en moslims in Israel en Palestina houden niet op om -zelfs na 50 jaar bezetting van de Westbank en Gaza- te roepen: stop er mee, wij willen gewoon samen leven als goede buren.
En, omdat het dicht op onze huid komt, ook dit moet gezegd, gebeden: wij zijn niet bang, wij laten ons niet bang maken, niet door IS en aanverwanten, en ook niet door extreem rechts -dat hier in onze eigen omgeving brutaal de straat opeist, vandaag in Enschede-. We laten ons niet bang maken. We laten ons als mensen van goede wil bijeen roepen in een huis van gebed voor alle volken.
 
En vanavond voel ík me hier ‘opgetild’, boven m’n verwarring uit, hier wordt het beste van onszelf naar boven geroepen én te binnen gebracht.

 We bidden:    God van Vrede,
U laat U raken door wat mensen meemaken, U wilt hen nabij zijn.
Wij danken U dat U ons nabij gekomen bent, in een volk, in een mens; telkens opnieuw in mensen. Wij danken dat U een God bent die mét ons gaat op de weg door het leven, in vrolijke en in harde tijden. We danken dat U ons draagt als een moeder en leidt als een vader. Geef dat wij ons door U láten leiden en láten dragen.   
Dank U wel, God, dat bevrijding iets is van alle tijden, van vroeger en net zo goed van nu, van vandaag. Dank U wel dat bevrijding ook mógelijk is; geen mooie droom om naar te verlangen, maar werkelijkheid daar waar mensen, vol van uw Geest laten zien dat niets hen kan knechten, klein maken of louter en alleen slachtoffer van omstandigheden of van andere mensen.
    Om uw Vrede bidden wij, wij hier bijeen, samen met mensen wereldwijd,
voor een wereld waar wél plaats is voor uw Visioen, voor mensen die dromen hebben afgeleerd, stomgeslagen door al het geweld.

God van alle mensen, om uw Vrede bidden wij, voor hen die moeten leven te midden van onrecht en haat,
aanslagen en oorlogen, verwoesting en verwarring, racisme en discriminatie, uitbuiting en vernedering,
honger en armoede, ziekte en dood, angst en onzekerheid.
Gelukkig zijn er groepen mensen, in de Centraal Afrikaanse Republiek, in Palestina, in Hongarije, in Frankrijk, in Berlijn, in Enschede, in Middelburg, die samen zeggen Wij laten ons niet bang maken.

Goede God, om uw Vrede bidden wij, dat wij mogen spreken tot elkaars verbeelding, dat wij mogen oplichten in uw Licht bij een ander, dat wij mogen bewegen in uw Geest, mensen verbindend -naar uw beeld en gelijkenis.
We bidden om bezieling en begeestering in ons leven. Bezieling en enthousiasme bij alles wat we doen, opdat onze samenleving een bezielde en aantrekkelijke samenleving zal zijn waar vertrouwen in het leven aanstekelijk werkt, waar geloof en hoop inspiratie geven, waar liefde ons samenbindt. Mogen de kerk, de synagoge en de moskee daarvan een werkplaats zijn, waar we samen komen om te oefenen in geloof, om hoop op te doen, om liefde te leren en om dit alles in onze gemeenschappen en daarbuiten met hart en ziel in praktijk te brengen.

maandag 4 september 2017

Samen leven vieren

Onderstaande tekst, gehoord hebbend het lied 'Mag ik dan bij jou? van Claudia de Breij
en gelezen: uit O.T. Toraboek Deuteronomium 14: 22-29 en uit N.T. Geschriftenboek Handelingen 4: 31-35. (De aanwezigen hebben eten meegebracht voor de voedselbank en voor de gezamenlijke lunch.)

Laten we eten en drinken en vrolijk zijn.' - Dat is nou niet bepaald een calvinistische uitspraak. Feestvieren, dat hebben stijle calvinisten altijd overgelaten aan de Roomsen.
In Dt 14 is het een opdracht aan Israel: "gij zult voor het aangezicht van de Heer, uw God, eten en u verheugen...", zo staat er. Elk jaar moet Israel naar het heiligdom gaan met een tiende van z'n inkomen, om daarvan te eten en te drinken en vrolijk te zijn.

In de voorbereiding van deze startzondag kregen we het over -als we een open kerk willen zijn, voor het dorp bv., dan zullen we een open gemeenschap zijn in de zin van 'ieder is welkom -kom maar binnen’- en ook: open ‘naar buiten’, mede-deelzaam met de minder-bedeelden. We delen bv. met de voedselbank, ...

Zo kwamen we op de bijbeltekst in Handelingen over de eerste christengemeente in Jerusalem waar men alles samen deelde. ‘De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. Niemand onder hen leed enig gebrek’.
We lazen de tekst en ontdekten dat de beschreven praktijk voor ons nu in onze hedendaagse levenspraktijk, ook voor ons kerkelijken, niet zo vanzelfsprekend is. Integendeel.

Enkelen van u kennen wellicht de rockband Queen nog? De roemruchte zanger, Freddy Mercury, schreeuwde het uit: ´Is this the world we created? We made it all wrong! If there´s a God looking down on us, what will he say: What have you created! ´Wat hebben wij er een verschrikkelijke wereld van gemaakt!     En Bob Dylan zong lang geleden: ´´The times, they are a-changing´´. En Frank Boeijen zingt :´Het leven is anders sinds de dag dat God is doodverklaard´.

En we lezen nu in Handelingen, over de eerste christengemeente in Jerusalem, dat daar in de stad de naam van Jezus veel verzet oproept. De leiders van het volk verbieden de mensen om die naam nog te gebruiken!

Is het bij ons ook zo ver gekomen? Dat God niet meer in het openbaar zichtbaar en hoorbaar mag zijn? ‘Geloven dat doe je maar thuis, in je eigen besloten kring, zo wordt ons voorgehouden, door velen van onze economische, politieke en filosofische leiders. De plaats waar God nog in de samenleving te vinden was, is leeg verklaard. We kunnen wel zonder. We redden ons prima, Zo horen we.
Totdat we op grenzen stuiten; en vervolgens toevlucht zoeken -nee, niet eens bewust, maar stilletjes-, bij andere ‘hogere’ krachten.  En zo wordt de lege plaats -bijna ongemerkt- bezet; bezet door krachten die zich aan ons voordoen, of die aan ons gepresenteerd worden, als de ware verlosser. Vrijheid, dat moeten we hebben. ‘Laat het maar aan de vrije markt over, dan komt het allemaal goed’. En d’r worden ook zondebokken aangewezen -aan wie we de schuld kunnen geven voor alles wat niet goed gaat.

Het is dus niet de sekularisatie -vrij van betuttelende godsdiensten-, die erg is; het zijn de afgoden -ja, zo mogen we ze wel noemen- die we toelaten om de lege plaats op te vullen. We redden het níet -alleen-, maar we hebben niet door bij welke mens-ont-erende krachten -die zich als dé redders voordoen- we onze toevlucht zoeken. Het zijn die zogenaamd ‘hogere machten’ die de goede God nog verder in de verdachten-hoek zetten. En het zijn zij die de centrale lege plek gaan innemen -als we niet oppassen.

Wat doen mensen van de goede God als ze ontkenning en ontkrachting ondervinden?
In Handelingen 4 in die gemeente in Jerusalem, is dat volkomen duidelijk: bidden! Er worden geen doe-het-zelf-strategieën bedacht, maar de God van hemel en aarde wordt aangeroepen.
Geleid door de Geest zien ze dat Psalm 2 op deze situatie van toepassing is. Wat ze om zich heen zien gebeuren, is te benoemen als ‘verzet tegen de gezalfde van de Eeuwige’. Het juk dat in naam van on-machten wordt opgelegd, moet dus afgeweerd, afgeworpen worden. ‘Van de boeien moeten we ons bevrijden’, zo staat er in de psalm. 
Wat doet de gemeente in Jerusalem? Er wordt gebeden, gebeden dat -ondanks de sterk opkomende afgodische krachten- Gods plan wél in vervulling gaat, zelfs dwars door alle vijandschap heen!

Na dit gebed wordt op drie manieren duidelijk dat Gods Geest wel werkt! Zijn kracht gaat stromen als antwoord op het gebed van de leerlingen van Jezus die samen zijn om te zoeken naar het plan van de Eeuwige.

1 De plaats waar ze bijeen zijn, begint te beven.
2 Allen worden vervuld van de heilige Geest. Volstromen met de Geest is kennelijk steeds opnieuw nodig.
3 Allen spreken vrijmoedig over de boodschap van God.

In Dt 14 gaat het over de tienden. Een tiende deel van de opbrengst van het land, van het koren, de druiven, de olijfolie, samen met de eerstgeborenen van de runderen en het kleinvee-, een tiende deel zal de Israeliet elk jaar bij het heiligdom inleveren.
In het aanbieden van de tienden en de eerstelingen zit de gedachte dat je bezit ten diepste nooit enkel jóuw bezit is, maar dat Gód de eigenlijke bezitter van het land is. Het land, de aarde, die is niet van jou, maar die heb je van God gekregen,in bruikleen. Gód is de Gever van de oogst, van de opbrengst van het land, en daarom zul je God ook een tiende en de eerstelingen van het land en het vee geven.
De tienden hebben dus direkt te maken met hoe je omgaat met de aarde, met bezit, met rijkdom. Geloof en milieu, geloof en ekonomie: ze hangen direkt met elkaar samen.

Nou is het opvallende hier in Dt 14, dat de nadruk allereerst erop gelegd wordt dat je zélf, van je tienden, feest moet gaan vieren. Opvallend, want die opbrengst van het land en van het vee moet je dus wel aan jezelf besteden. En je moet er nog feest van gaan vieren ook!
Maar, wacht even. Het gaat niet om zomaar een feest; het gaat om een feest "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je moet wel degelijk eerst je tienden inleveren en er dan feest van vieren in het heiligdom, de plaats die God verkiezen zal -en dat slaat dan op de tempel in Jeruzalem.
Je moet wel degelijk eerst de tienden inleveren. Daar kom je niet onderuit. Als je te ver van Jeruzalem afwoont, of als God je zo overvloedig gezegend heeft dat het geen doen is om met een tiende daarvan naar Jeruzalem te sjouwen, dan kan het ook anders: dan verkoop je thuis je tiende en ga je met het geld daarvan naar Jeruzalem en koop je dáar vervolgens weer wat je maar lekker vindt om feest mee te vieren, koeien, schapen, geiten, wijn en sterke drank. Dat feest moet je dus wel degelijk vieren "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je kunt niet thuisblijven, want daar is dat aangezicht van God niet.
En er hoort nóg iets bij, namelijk dat je elk derde jaar je tiende volledig afstaat. Je moet het afstaan aan de mensen voor wie het leven meestal géén feest is; de armen, de zwakken, de kanslozen. Met name genoemd: de vreemdeling, de wees en de weduwe.

Opmerkelijk, hoe nauw dat dus met elkaar samenhangt: het aanbieden van de tienden aan God én het aanbieden van de tienden aan de armen en zwakken; het feestvieren met je eigen familie, én het er voor zorgen dat ook de mensen voor wie het leven bepaald géén feest is een beetje vreugde zullen ervaren; het delen in de gaven die God geeft én het delen daarvan met wie géén opbrengst hebben.
    Opmerkelijk, hoe nauw dat met elkaar samenhangt; zelfs zó nauw, dat Gods zegen voor jou ervan afhangt. Want zo eindigt het: "...opdat de Heer, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet."  De medemens zul je dus laten delen in de zegen die jij van God ontvangt. Daarvoor krijg je die zegen van God. De barmhartigheid die God jou bewijst zodat je genoeg hebt om tienden af te staan-, die barmhartigheid zul jij ook bewijzen aan wie er niet zo barmhartig aan toe zijn.

In de evangelieën klaagt Jezus de leiders aan omdat ze dát nou juist niet doen. Jezus bedoelt: het gaat ook bij de voorschriften voor de tienden er uiteindelijk om dat er recht geschiedt aan de rechtelozen; dat je hen barmhartigheid bewijst; dat geloof in God ook het liefhebben van je naaste inhoudt.
Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
De eerste gemeente in Jerusalem heeft dus heel goed begrepen wat er in de Tora, in het boek Deutero-nomium bedoeld wordt. Dat wat je méer hebt dan wat je voor jezelf nodig hebt, dat stel je beschikbaar aan je leef-gemeenschap, in een samen-leef-vorm waar je ‘liefhebben van God en mens’ in praktijk kan brengen.  Of waar je dat toch minstens met elkaar kan oefenen.
De kibbutz in Israel was ook -nog niet zo lang geleden- een mooie vorm van samen-delen. De sabbath op vrijdagavond beginnen met de gezamenlijke sabbathmaaltijd, ach, zo mooi. (Ik was er, jaren geleden.)

Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
Waarom is dat belangrijk? - "...opdat u steeds opnieuw leert te leven in ontzag voor de Heer, uw God", zo staat er in vs 23. Dat brengen van de tienden om daarvan feest te vieren voor Gods aangezicht, samen met de zwakken en armen-, dat heeft dus een heel speciaal doel: het gaat direkt om je geloof, om je eerbied en ontzag voor God, om je liefde voor de Eeuwige. Dat feestvieren van de tienden, dat is er dus ook om te leren dat de Eeuwige de enige God is bij wie het heil te vinden is.
En om er aan vast te houden, het niet verloren te laten gaan, het niet uit handen te laten nemen, de plaats niet te laten bezetten.
Het gaat dus om een heel 'geestelijke' en 'spirituele' zaak: het leren vrezen van de Heer, je leven lang; maar tegelijk gaat het om een heel 'sociale' en 'materiële' zaak: het delen van je rijkdom met de armen om zo samen met de kanslozen van het leven een feest te maken.

En als we nu opnieuw gastvrijheid, een open huis, een open kerk, willen oefenen, dan hebben we vanmorgen toch al een mooie bede gehoord: ‘Als het onweer komt, en als ik dan bang ben, mag ik dan bij Jou ...?
Bidden wij ook maar weer, tégen de on-machten in: ‘Als er een clubje komt waar ik niet bij wil horen, mag ik dan bij Jou? Als er een regel komt waar ik niet aan voldoen kan, mag ik dan bij Jou? En als ik iets moet zijn wat ik nooit geweest ben, mag ik dan bij Jou?  Als de oorlog komt en als ik dan moet schuilen, mag ik dan bij Jou?
God, blijf in ons midden. Dan blijven wij gastvrij, dan blijven wij dat oefenen; open kerk, open huis. En dan zorgen de diakenen dat onze tienden bij de voedselbank komen.
Zo gaan we samen verder. Nog vele jaren.