Welkom

Welkom op mijn weblog.
Hier vind je allereerst bevindingen (berichten) van mij tijdens mijn verblijf in Israel/Palestina; op de pagina Waarnemer in Yanoun, te beginnen op 13 november 2012
(zie: Blogarchief). Verder vind je teksten die ik voor kerk en maatschappij heb geschreven; korte op dezelfde genoemde pagina en wat langere op andere pagina´s.
Laat ajb weten of ze je boeien.


maandag 4 september 2017

Samen leven vieren

Onderstaande tekst, gehoord hebbend het lied 'Mag ik dan bij jou? van Claudia de Breij
en gelezen: uit O.T. Toraboek Deuteronomium 14: 22-29 en uit N.T. Geschriftenboek Handelingen 4: 31-35. (De aanwezigen hebben eten meegebracht voor de voedselbank en voor de gezamenlijke lunch.)

Laten we eten en drinken en vrolijk zijn.' - Dat is nou niet bepaald een calvinistische uitspraak. Feestvieren, dat hebben stijle calvinisten altijd overgelaten aan de Roomsen.
In Dt 14 is het een opdracht aan Israel: "gij zult voor het aangezicht van de Heer, uw God, eten en u verheugen...", zo staat er. Elk jaar moet Israel naar het heiligdom gaan met een tiende van z'n inkomen, om daarvan te eten en te drinken en vrolijk te zijn.

In de voorbereiding van deze startzondag kregen we het over -als we een open kerk willen zijn, voor het dorp bv., dan zullen we een open gemeenschap zijn in de zin van 'ieder is welkom -kom maar binnen’- en ook: open ‘naar buiten’, mede-deelzaam met de minder-bedeelden. We delen bv. met de voedselbank, ...

Zo kwamen we op de bijbeltekst in Handelingen over de eerste christengemeente in Jerusalem waar men alles samen deelde. ‘De groep mensen die het geloof had aanvaard, leefde eendrachtig samen. Geen van hen beschouwde zijn bezittingen als zijn persoonlijk eigendom, want ze hadden alles gemeenschappelijk. Niemand onder hen leed enig gebrek’.
We lazen de tekst en ontdekten dat de beschreven praktijk voor ons nu in onze hedendaagse levenspraktijk, ook voor ons kerkelijken, niet zo vanzelfsprekend is. Integendeel.

Enkelen van u kennen wellicht de rockband Queen nog? De roemruchte zanger, Freddy Mercury, schreeuwde het uit: ´Is this the world we created? We made it all wrong! If there´s a God looking down on us, what will he say: What have you created! ´Wat hebben wij er een verschrikkelijke wereld van gemaakt!     En Bob Dylan zong lang geleden: ´´The times, they are a-changing´´. En Frank Boeijen zingt :´Het leven is anders sinds de dag dat God is doodverklaard´.

En we lezen nu in Handelingen, over de eerste christengemeente in Jerusalem, dat daar in de stad de naam van Jezus veel verzet oproept. De leiders van het volk verbieden de mensen om die naam nog te gebruiken!

Is het bij ons ook zo ver gekomen? Dat God niet meer in het openbaar zichtbaar en hoorbaar mag zijn? ‘Geloven dat doe je maar thuis, in je eigen besloten kring, zo wordt ons voorgehouden, door velen van onze economische, politieke en filosofische leiders. De plaats waar God nog in de samenleving te vinden was, is leeg verklaard. We kunnen wel zonder. We redden ons prima, Zo horen we.
Totdat we op grenzen stuiten; en vervolgens toevlucht zoeken -nee, niet eens bewust, maar stilletjes-, bij andere ‘hogere’ krachten.  En zo wordt de lege plaats -bijna ongemerkt- bezet; bezet door krachten die zich aan ons voordoen, of die aan ons gepresenteerd worden, als de ware verlosser. Vrijheid, dat moeten we hebben. ‘Laat het maar aan de vrije markt over, dan komt het allemaal goed’. En d’r worden ook zondebokken aangewezen -aan wie we de schuld kunnen geven voor alles wat niet goed gaat.

Het is dus niet de sekularisatie -vrij van betuttelende godsdiensten-, die erg is; het zijn de afgoden -ja, zo mogen we ze wel noemen- die we toelaten om de lege plaats op te vullen. We redden het níet -alleen-, maar we hebben niet door bij welke mens-ont-erende krachten -die zich als dé redders voordoen- we onze toevlucht zoeken. Het zijn die zogenaamd ‘hogere machten’ die de goede God nog verder in de verdachten-hoek zetten. En het zijn zij die de centrale lege plek gaan innemen -als we niet oppassen.

Wat doen mensen van de goede God als ze ontkenning en ontkrachting ondervinden?
In Handelingen 4 in die gemeente in Jerusalem, is dat volkomen duidelijk: bidden! Er worden geen doe-het-zelf-strategieën bedacht, maar de God van hemel en aarde wordt aangeroepen.
Geleid door de Geest zien ze dat Psalm 2 op deze situatie van toepassing is. Wat ze om zich heen zien gebeuren, is te benoemen als ‘verzet tegen de gezalfde van de Eeuwige’. Het juk dat in naam van on-machten wordt opgelegd, moet dus afgeweerd, afgeworpen worden. ‘Van de boeien moeten we ons bevrijden’, zo staat er in de psalm. 
Wat doet de gemeente in Jerusalem? Er wordt gebeden, gebeden dat -ondanks de sterk opkomende afgodische krachten- Gods plan wél in vervulling gaat, zelfs dwars door alle vijandschap heen!

Na dit gebed wordt op drie manieren duidelijk dat Gods Geest wel werkt! Zijn kracht gaat stromen als antwoord op het gebed van de leerlingen van Jezus die samen zijn om te zoeken naar het plan van de Eeuwige.

1 De plaats waar ze bijeen zijn, begint te beven.
2 Allen worden vervuld van de heilige Geest. Volstromen met de Geest is kennelijk steeds opnieuw nodig.
3 Allen spreken vrijmoedig over de boodschap van God.

In Dt 14 gaat het over de tienden. Een tiende deel van de opbrengst van het land, van het koren, de druiven, de olijfolie, samen met de eerstgeborenen van de runderen en het kleinvee-, een tiende deel zal de Israeliet elk jaar bij het heiligdom inleveren.
In het aanbieden van de tienden en de eerstelingen zit de gedachte dat je bezit ten diepste nooit enkel jóuw bezit is, maar dat Gód de eigenlijke bezitter van het land is. Het land, de aarde, die is niet van jou, maar die heb je van God gekregen,in bruikleen. Gód is de Gever van de oogst, van de opbrengst van het land, en daarom zul je God ook een tiende en de eerstelingen van het land en het vee geven.
De tienden hebben dus direkt te maken met hoe je omgaat met de aarde, met bezit, met rijkdom. Geloof en milieu, geloof en ekonomie: ze hangen direkt met elkaar samen.

Nou is het opvallende hier in Dt 14, dat de nadruk allereerst erop gelegd wordt dat je zélf, van je tienden, feest moet gaan vieren. Opvallend, want die opbrengst van het land en van het vee moet je dus wel aan jezelf besteden. En je moet er nog feest van gaan vieren ook!
Maar, wacht even. Het gaat niet om zomaar een feest; het gaat om een feest "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je moet wel degelijk eerst je tienden inleveren en er dan feest van vieren in het heiligdom, de plaats die God verkiezen zal -en dat slaat dan op de tempel in Jeruzalem.
Je moet wel degelijk eerst de tienden inleveren. Daar kom je niet onderuit. Als je te ver van Jeruzalem afwoont, of als God je zo overvloedig gezegend heeft dat het geen doen is om met een tiende daarvan naar Jeruzalem te sjouwen, dan kan het ook anders: dan verkoop je thuis je tiende en ga je met het geld daarvan naar Jeruzalem en koop je dáar vervolgens weer wat je maar lekker vindt om feest mee te vieren, koeien, schapen, geiten, wijn en sterke drank. Dat feest moet je dus wel degelijk vieren "voor het aangezicht van de Heer, uw God". Je kunt niet thuisblijven, want daar is dat aangezicht van God niet.
En er hoort nóg iets bij, namelijk dat je elk derde jaar je tiende volledig afstaat. Je moet het afstaan aan de mensen voor wie het leven meestal géén feest is; de armen, de zwakken, de kanslozen. Met name genoemd: de vreemdeling, de wees en de weduwe.

Opmerkelijk, hoe nauw dat dus met elkaar samenhangt: het aanbieden van de tienden aan God én het aanbieden van de tienden aan de armen en zwakken; het feestvieren met je eigen familie, én het er voor zorgen dat ook de mensen voor wie het leven bepaald géén feest is een beetje vreugde zullen ervaren; het delen in de gaven die God geeft én het delen daarvan met wie géén opbrengst hebben.
    Opmerkelijk, hoe nauw dat met elkaar samenhangt; zelfs zó nauw, dat Gods zegen voor jou ervan afhangt. Want zo eindigt het: "...opdat de Heer, uw God, u zegene in al het werk, dat uw hand doet."  De medemens zul je dus laten delen in de zegen die jij van God ontvangt. Daarvoor krijg je die zegen van God. De barmhartigheid die God jou bewijst zodat je genoeg hebt om tienden af te staan-, die barmhartigheid zul jij ook bewijzen aan wie er niet zo barmhartig aan toe zijn.

In de evangelieën klaagt Jezus de leiders aan omdat ze dát nou juist niet doen. Jezus bedoelt: het gaat ook bij de voorschriften voor de tienden er uiteindelijk om dat er recht geschiedt aan de rechtelozen; dat je hen barmhartigheid bewijst; dat geloof in God ook het liefhebben van je naaste inhoudt.
Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
De eerste gemeente in Jerusalem heeft dus heel goed begrepen wat er in de Tora, in het boek Deutero-nomium bedoeld wordt. Dat wat je méer hebt dan wat je voor jezelf nodig hebt, dat stel je beschikbaar aan je leef-gemeenschap, in een samen-leef-vorm waar je ‘liefhebben van God en mens’ in praktijk kan brengen.  Of waar je dat toch minstens met elkaar kan oefenen.
De kibbutz in Israel was ook -nog niet zo lang geleden- een mooie vorm van samen-delen. De sabbath op vrijdagavond beginnen met de gezamenlijke sabbathmaaltijd, ach, zo mooi. (Ik was er, jaren geleden.)

Feest vieren voor God en feest vieren samen met de minsten, daar gaat het dus om.
Waarom is dat belangrijk? - "...opdat u steeds opnieuw leert te leven in ontzag voor de Heer, uw God", zo staat er in vs 23. Dat brengen van de tienden om daarvan feest te vieren voor Gods aangezicht, samen met de zwakken en armen-, dat heeft dus een heel speciaal doel: het gaat direkt om je geloof, om je eerbied en ontzag voor God, om je liefde voor de Eeuwige. Dat feestvieren van de tienden, dat is er dus ook om te leren dat de Eeuwige de enige God is bij wie het heil te vinden is.
En om er aan vast te houden, het niet verloren te laten gaan, het niet uit handen te laten nemen, de plaats niet te laten bezetten.
Het gaat dus om een heel 'geestelijke' en 'spirituele' zaak: het leren vrezen van de Heer, je leven lang; maar tegelijk gaat het om een heel 'sociale' en 'materiële' zaak: het delen van je rijkdom met de armen om zo samen met de kanslozen van het leven een feest te maken.

En als we nu opnieuw gastvrijheid, een open huis, een open kerk, willen oefenen, dan hebben we vanmorgen toch al een mooie bede gehoord: ‘Als het onweer komt, en als ik dan bang ben, mag ik dan bij Jou ...?
Bidden wij ook maar weer, tégen de on-machten in: ‘Als er een clubje komt waar ik niet bij wil horen, mag ik dan bij Jou? Als er een regel komt waar ik niet aan voldoen kan, mag ik dan bij Jou? En als ik iets moet zijn wat ik nooit geweest ben, mag ik dan bij Jou?  Als de oorlog komt en als ik dan moet schuilen, mag ik dan bij Jou?
God, blijf in ons midden. Dan blijven wij gastvrij, dan blijven wij dat oefenen; open kerk, open huis. En dan zorgen de diakenen dat onze tienden bij de voedselbank komen.
Zo gaan we samen verder. Nog vele jaren.

Geen opmerkingen:

Een reactie posten

Uw meedenkende reactie wordt op prijs gesteld.